 
        
        
      
    
    Het weekend in,
met Erik Jan Harmens
(een wekelijkse selectie uit zijn dagelijkse blogs)
NIETS (24 OKTOBER)
Ik ben gefascineerd door het niets. Dat je het kunt omschrijven terwijl het geen substantie heeft.
De definitie van een omschrijving is: ‘beschrijving van wat iets is.’ Maar niets is niets en toch kun je het omschrijven.
Niets is een afwezigheid van materie, een leegte. Heel veel mensen weten hoe het is om iemand te verliezen. Die iemand wordt niet niemand als ie weg is.
STIL, HOOFD (22 OKTOBER)
Hoofd niet stil. Moet wel stil, want slapen wil.
Hoe ik innerlijk gil. Niet eens gesmoord, wel ongehoord. ’t Is al innen, toch komt het binnen.
Krijt maar als een zuigeling. Doe zwijgend verslag van wat je zag.
Stil, hoofd. Stil, hoofd. Stil, hoofd.
Niet gebeurd is niet geloofd.
VIJAND, VRIEND (21 OKTOBER)
Afgelopen nacht kreeg ik mijn hoofd niet stil. Het deed wat het wilde, alsof het los van mij bestond.
Ik had vijfduizend verschillende gedachten. Vijfduizend haasje-over springende gedachten.
Mijn mindfulness-app hielp geen ruk. Focussen op mijn ademhaling tot ik een ons woog. In-het-nu-leven wilde ik al helemaal niet, reikhalzend keek ik uit naar de ochtend.
Nu is het bijna wéér nacht. Nog even en ik knip het nachtlampje uit. Ben benieuwd hoe het donker zich aandient. Vijand, vriend. Vijand, vriend.
HELEMAAL WEL OF HELEMAAL NIET (16 OKTOBER)
Ik vul een vragenlijst in als onderdeel van een evaluatie na een traject bij een zorginstelling. Als een vlieg aan een kleefstrip blijf ik hangen aan de vraag: ‘Ik voel mij niet schuldig als ik iets gedaan heb wat ik niet had moeten doen.’
Ik blijf de vraag herhalen. ‘Ik voel mij niet schuldig als ik iets gedaan heb wat ik niet had moeten doen.’
Misschien helpt het om ’m om te draaien: ‘Ik voel mij wel schuldig als ik iets gedaan heb wat ik wel had moeten doen.’
Helpt niet. Dan maar de zin verbouwen: ‘Als ik iets gedaan heb wat ik niet had moeten doen … voel ik mij niet schuldig.’
Weet je wat het is, ik trek die dubbele ontkenning niet. Derde poging, ik maak het kort en simpel: ‘Ik deed iets verkeerds … maar voel me daar niet schuldig over.’
Ja, nu is het helder. Alleen wat antwoord ik? Ik wil het eerste deel van de zin bevestigen en het tweede ontkennen. Dus welk bolletje kleur ik in? ‘Helemaal wel’? Of: ‘Helemaal niet’?
TIEN TELLEN (15 OKTOBER)
Ik ben ondernemer en moet regelmatig facturen sturen. Soms treuzel ik daarmee. Ik hoef alleen maar de pdf aan een mail te hangen en op send te drukken en enkele dagen of weken later staat het op mijn rekening. Ik heb het zelfs als omzet opgegeven, de belasting is al betaald. Alleen het geld zelf is nooit opgehaald.
Is het luiheid of ligt er iets diepers aan ten grondslag? Vind ik dat ik wat ik verdien niet verdien?
Er komt altijd een dag dat ik het zat word. Dan spreek ik mezelf toe als een kind: open het e-mailprogramma, schrijf ‘met vriendelijke groet’. Dubbelcheck of de bijlage erbij zit. Verstuur.
Vervolgens leun ik achterover in mijn stoel, uitgeput als na een bokspartij.
HOELANG (13 OKTOBER)
Hoelang is het geleden dat ik echt ergens op focuste? Me op één ding richtte? Al het andere buiten beschouwing liet? Alleen dit, alleen dit, alleen dit?
Hoelang is het geleden dat ik een gedachte had zonder bijgedachte? Een bewering zonder tegenwerpingen? Iets, zonder iets anders? Geen vertakkingen, alleen stroom?
Hoelang geleden dat ik één leven leidde? Daarbij niet mezelf observeerde? Geen vlieg op de muur, zelfs geen muur? Alleen ik, alleen ik, alleen ik?
NINA (9 OKTOBER)
Woorden kunnen niet uitdrukken hoezeer ik je mis.
Ik probeer het wel, dan schrijf ik: ‘Ik mis je.’ Drie woorden op een rij die langs je heen gaan als een trein op een perron.
Missen is leegte. Hoe geef je woorden aan de leegte?
Het is het onherroepelijke. Dat je er niet meer bent en morgen wéér niet.
‘Kom terug.’ Ik kan het zeggen, ik kan het niet zeggen. Het resultaat is gelijk.
ZONDAG (6 OKTOBER)
Gisterochtend een hardloopwedstrijd in het Twiske. Al was ‘wedstrijd’ een groot woord, het ging om het meedoen. Althans, dat dacht ik: bij het laatste rondje over de sintelbaan kwamen er snellere lopers achterop die heel hard: ‘Binnenbocht! Binnenbocht!’ schreeuwden. Dat is atletenjargon voor: opdonderen! Opdonderen!
Gistermiddag de Rode Lijn-demonstratie in Amsterdam. Ik heb een stuk meegelopen tot de mensen die het aantal deelnemers telden tot 250 duizend waren gekomen, toen ben ik er door angst bevangen tussenuit gepiept. In de wetenschap dat 4500 kilometer verderop mensen ook door angst zijn bevangen, maar niet het privilege genieten om ergens tussenuit te piepen.
Gisteravond het concert van de IJslandse band Sigur Rós in Carré, samen met het Groningse Noordpool Orkest. Opnieuw raakte ik bevangen, dit keer niet door angst maar door schoonheid. Bassist van de band Georg Holm citeerde in een interview David Byrne: ‘Talking about music is like dancing to architecture.’ Dus ik kan over dit concert alleen maar zeggen dat ze vanavond wéér in Carré staan en dat er nog kaarten zijn.
UITBEHANDELD (2) (4 OKTOBER)
Onder ‘uitbehandeld’ wordt vaak verstaan dat er geen genezing meer mogelijk is. Maar autisme is geen ziekte en toch verklaar ik mij uitbehandeld.
Zoals zo vaak moet er eigenlijk iets bij: ik ben vooralsnog uitbehandeld. Tot nader order. Mocht de nood weer zo hoog worden als een paar jaar geleden, dan kan ik bellen. Doe ik dat binnen een halfjaar, dan kan ik meteen terecht. Anders kom ik op de wachtlijst.
Als ik een ding goed kan, is het wachten. Op vertoon van mijn Autipas hoef ik in het pretpark niet in de rij te staan, maar na een dodemansrit in de achtbaan vind ik twintig minuten wachten zalig.
Tenzij iemand voordringt: die wens ik een ziekte toe waar geen genezing meer van mogelijk is.
UITBEHANDELD (3 OKTOBER)
Best spannend om bij het behandelcentrum te opperen dat ik misschien wel was uitbehandeld.
Je gaat in behandeling vanwege lijdensdruk: dat je psychisch in zo’n ernstige mate lijdt dat het je belemmert in je functioneren of welzijn. En ik lijd wel, ik lijd dagelijks. Maar het belemmert me minder dan een paar jaar geleden. Stap voor stap werd het wat beter.
Dus maak ik plaats, want: wachtlijsten. Waarop mensen staan die heviger dan ik lijden. Het is geen wedstrijd, er zijn geen winnaars. Wel gradaties.
GELOVEN (28 SEPTEMBER)
Pas zag ik God. ‘Geloof je nu nog niet dat ik besta?’ vroeg Hij. Wat ik beaamde, want mij is ooit verteld: ‘Geloof niet alles wat je ziet.’
Geloof ook niet alles wat je hoort. Bijvoorbeeld dat wat zoetgevooisd in je oor wordt gelispeld door een likkebaardende lolita.
Geloof niet alles wat je denkt. Wat groot lijkt als een mammoettanker past uiteindelijk door de gaatjes van de korfplug in je gootsteen.
Geloof niet alles wat je gelooft. Dixit Goebbels: ‘Vertel een leugen vaak genoeg, luid genoeg, en lang genoeg en het volk zal je geloven.’ Hij kon het weten.
Geloof niet alles wat je voelt. Morris Albert zong het al: ‘Feelings, wo-o-o feelings. Wo-o-o, feelings.’ Geen speld tussen te krijgen.
LEVEN (26 SEPTEMBER)
Elke keer als ik naar buiten ga, trek ik een broek aan. Nooit ga ik naar buiten zonder.
Elke keer als ik in de trein zit, zwijg ik. Nooit begin ik vanuit het niets als een wolf te huilen.
Elke keer als ik de snelweg op ga, doe ik dat via de oprit. Nooit via de afrit.
Elke keer als iemand met uitgestoken hand op me afloopt, leg ik mijn hand in de zijne. Nooit bal ik mijn vuist en haal ik uit.
Elke keer als iemand op een feestje roept: ‘Who let the dogs out?’ roep ik terug: ‘Who, who, who, who, who?’
MOOI WEER (24 SEPTEMBER)
‘Bij deze eigenaardige persoonlijkheid stond de barometer bijna iedere dag op storm.’ — Het rood en het zwart, Stendhal (1830)
Bovenstaande regel betrok ik op mijzelf en ik bleef hangen bij het woord ‘bijna’. Want er zijn dagen dat mijn barometer niet op storm staat, maar op mooi weer. Op dat soort dagen ga ik zo in mijn zorgeloosheid op dat ik vergeet hoe uitzonderlijk ze is.
In het begin nog niet, dan is het alsof ik met blote voeten in de sneeuw ga staan. Maar al snel begint het te wennen, wordt het het nieuwe normaal.
Pas de volgende dag, als het meetinstrument verworden is tot donderglas en mijn wenkbrauwen naar onder hellen als een zwaarbelast afdakje, negeer ik het niet meer: de uitzonderlijkheid van mooi weer.
TOT EN MET (21 SEPTEMBER)
Vandaag is de Dam tot Damloop. Mijn vriendin verhaspelde dat: ‘Vandaag is de van Dam tot Damloop.’
Eigenlijk vond ik dat een veel betere naam. Tot ik een nog betere bedacht, een nog accuratere: de van Dam tot en met Damloop.
ERIK JANUARI (9 SEPTEMBER)
Ik tikte een berichtje en drukte op send en toen zag ik pas dat autocorrect mijn naam had verhaspeld tot: ‘Erik Januari’.
Vervolgens een halfuur van mijn leven (dat ik nooit meer terugkrijg) verspild door te overdenken of ik wel of niet een correctie erachteraan moest sturen. Wat er stond klopte niet, maar dat was tezelfdertijd zo duidelijk dat een correctie ook weer onnodig was.
Wel een correctie erachteraan, niet een correctie erachteraan, het klopt niet, dat het niet klopt is overduidelijk, correctie niet nodig, correctie wel van toepassing, wel, niet, wel, niet…
Na dat halfuur dacht ik: beetje raar om een halfuur nadat je een berichtje met ‘Erik Januari’ hebt ondertekend een correctie te sturen. Dus het toen maar gelaten.
WILL THESE HANDS NE'ER BE CLEAN? (5 SEPTEMBER)
Onderweg naar de uitgang van het gebouw ging ik nog snel even plassen. Meestal is de toiletruimte leeg, nu stond er ineens een man zijn handen te wassen. Daar schrok ik van.
Meteen links van hem het urinoir; beetje raar om daar nu te gaan staan, zo dicht bij hem. Dus werd het het rechterhokje, maar net op tijd zag ik dat daar de bril naar beneden was. Grote kans dat de man die nu zijn handen stond te wassen er net had gekakt.
Ik week uit naar het línkerhokje, maar daar was de bril óók naar beneden. Bovendien hing er een warme, dampende gierlucht die van niemand anders afkomstig kon zijn dan van de man die nog steeds zijn handen stond te wassen.
Ik wilde rechtsomkeert maken, maar wat voor indruk zou dat geven? En hoelang kan een mens zijn handen wassen? Minuten later stond ik nog in dat hokje te wachten, een prop wc-papier tegen neus en mond gedrukt alsof ik een gifgasaanval meemaakte. De kraan bleef maar lopen, de tijd maar tikken.
NOISE (29 AUGUSTUS)
Gisteren in de trein. Overal om me heen mensen met koptelefoons op. Koptelefoons waaruit harde muziek klinkt. Harde muziek waarvan ik alleen de hoge tonen meekrijg.
Anderen vinden een koptelefoon niet nodig, zij luisteren via de speaker. Kijken TikTok-filmpjes met steeds wisselende riedeltjes. Voeren telefoongesprekken die ik zogenaamd niet hoor, maar ik zit ernáást.
‘Ik wil die koptelefoon van je kop trekken en erop stampen als op een brandende doek,’ roep ik tegen mijn buurman. Die me niet verstaat, want hij heeft noise cancelling. De noise, dat ben ik.
VERANDERINGEN (28 AUGUSTUS)
Op zich hou ik van veranderingen. Behalve als ze meer kwaad doen dan goed. Waarom zou je het dan veranderen?
Ik hou ook niet van veranderingen die worden gepresenteerd als iets positiefs en dat het negatieve wordt verzwegen. Of van veranderingen die worden gepresenteerd als een verandering, maar dat stiekem alles hetzelfde blijft (het beestje heeft alleen een andere naam gekregen). Ook hou ik er niet van niet als wordt gedaan alsof alles hetzelfde is gebleven, terwijl ik voel dat er iets veranderd is.
En waar ik óók niet van hou: als dingen veranderen omdat er nou eenmaal iets moet veranderen, eens in de zoveel tijd. Wie zegt dat?! Wie vindt dat?!
HAAK (26 AUGUSTUS)
‘Get 10K followers without losing your authenticity.’
Hoe intrigerend bovenstaande slogan ook, ik heb me niet opgegeven voor de cursus.
Misschien omdat ik niet per se tienduizend volgers hoef te hebben.
Misschien omdat ik bij tienduizend volgers ga dromen van twíntigduizend.
Misschien omdat ik bij het behalen van tienduizend volgers bang ben dat er eentje wegloopt en dat er dan staat: negenduizendnegenhonderdnegenennegentig.
Dat je dan toch wil weten wie is er weggelopen. Hem terug wil halen als een badmeester een drenkeling met zijn haak.
BAND (21 AUGUSTUS)
Straaljagers vlogen laag over de stad. Het bleek een initiatief van het ministerie van Defensie, bedoeld om ‘de band met de stad te versterken’. Definieer band.
Op Reddit las ik dat mensen dachten: ‘Nu zijn we de klos.’ Ze worden door andere bezoekers uitgejouwd: ‘Totaal gestoord als je meteen denkt dat het oorlog is bij een beetje herrie. Misschien wat minder nieuws consumeren?’ Gelukkig post ik niks op Reddit. Maar stiekem dacht ik het ook.
Nu zijn we de klos. Nog één tel, dan de bom. Er zal niets meer zijn, niets meer. Wat een contrast met het alles van nu.
PLATFORM L (18 AUGUSTUS)
Ik moest de bus naar het noorden hebben om veertien over negen en die ging op het station vanaf platform L dus ik liep langs alle platforms op zoek naar platform L en in de verte zag ik platform L en ik had nog een minuut dus ik rennen waarna ik nog juist op tijd instapte en incheckte waarna de deuren meteen achter mij sloten en ik me als een paaldanser aan een stang vasthield omdat de chauffeur er meteen flink de sokken in zette en pas toen we op een recht stuk kwamen durfde ik te gaan zitten en keek ik tevreden naar buiten tot ik me realiseerde dat we helemaal verkeerd reden en dat ik in de verkeerde bus was gestapt en dat deze niet naar het noorden maar naar het westen ging maar gelukkig heb ik een cursus mindfulness gedaan en kon ik me eraan overgeven en ik gaf me eraan over en we reden naar het westen en daar aangekomen reed ik weer terug naar het station en toen niet alsnog naar het noorden maar gewoon lekker naar huis want vandaag was blijkbaar geen dag om te reizen en morgen probeer ik het gewoon opnieuw.
DE GROTE VAKANTIE (30 JULI)
Ik hou niet van de zomervakantie. Het duurt te lang, maak er twee weken van. Nu ligt iedereen zes weken te bakken op een bedje aan het strand of aan de zwembadrand.
Ze doen niets en noemen dat: de kunst van het nietsdoen. Maar niksen doen we toch later wel in onze kisten.
Mensen betalen hoge huren of hypotheken en willen vervolgens zo lang mogelijk en zo vaak mogelijk van huis zijn. Dat begrijp ik niet goed. Rust op hun woning een vloek?
TAS (28 JULI)
Een tas is kwijt. Kan gebeuren, maar niet in mijn leven.
Ik raak nooit iets kwijt. Wel gooi ik veel weg. Dat doe ik expres. Want je raakt minder snel iets kwijt als je weinig hebt.
Soms vind ik iets waar ik niet naar zocht. Ook raak ik wel eens iets kwijt waarvan ik niet wist dat ik het had. Anderen attenderen mij daarop, pas dan voel ik het gat.
DUIZEND DINGEN (26 JULI)
Vaak vragen mensen mij: ‘Waar denk je aan?’ Maar een interessantere vraag vind ik: ‘Aan hoeveel dingen denk je?’
Dan zou ik gaan tellen: ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding, ding.
En antwoorden: ‘Duizend dingen. Ik denk aan duizend dingen.’
AFSCHEID (23 JULI)
Bij het afscheid van mijn vader bleven mensen benadrukken hoe dankbaar ik moest zijn voor de tijd die ons samen gegeven was. Wat ik snap, alleen laat me eerst even rouwen.
Bij het afscheid van mijn moeder zeiden mensen: ’Er was niemand zoals zij.’ Geen speld tussen te krijgen. Hoe ik ook bleef wrikken.
Bij het afscheid van mijn hond vroegen mensen: ‘Neem je nu een nieuwe hond?’
HOELANG (21 JULI)
Time is just memory mixed in with desire
Tom Waits
Je weet niet hoelang nog. De toekomende tijd is geen tijdseenheid.
De tegenwoordige tijd duurt korter dan kort, een nanoseconde. Nu. Nu. Nu. Nu. Nu.
De enige tijd die je hébt, is verleden tijd. Herinneringen. Die vaststaan, want ze hebben al plaatsgevonden.
Zou je denken, maar ze veranderen. Zoals een liedje op repeat steeds hetzelfde liedje is, maar je hoort steeds nieuwe dingen.
Meestal weet ik pas achteraf wanneer ik gelukkig was. Niet op het moment zelf, toen was ik alles nog aan het meemaken. Kwam ik nog niet toe aan evalueren.
OE EN IE (17 JULI)
Toen ik nul was, spraken mensen tot me in een vreemde taal. Veel oe’s en ie’s, ze lachten er steeds bij en wiegelden hun vingers alsof ze pianospeelden.
Ik wist niet goed hoe hierop te reageren en dus keek ik maar een beetje blanco. Dat doe ik nu nog steeds als mensen oe en ie roepen en lachen en hun vingers wiegelen, alleen nu wordt het niet meer geaccepteerd.
Dan vragen ze: ‘Is er iets?’
En antwoord ik: ‘Nee.’
En zeggen ze: ‘Volgens mij wel.’
En wat ik dan nog moet zeggen, weet ik niet. 
WACHTEN (16 JULI)
Minimaal een dag per week verblijf ik in een studiezaal. Dan voel ik me als Stoner: een boerenzoon tussen geleerden.
Ik blader door dagboeken en correspondentie van de dichter Menno Wigman. Soms noteer ik iets, een krabbel die mogelijk een plek krijgt in de volgend jaar te verschijnen biografie.
Soms laat ik iets weg omdat ik het te privé vind. Dat is dan naar mijn inschatting, we kunnen het Menno niet meer vragen. Als ik zelf doodga en iemand grasduint in mijn paperassen, dan hoop ik dat hij eenzelfde mate van genade aan de dag legt.
Het beste nieuws is dat ik de titel heb. Hij bestaat uit vier woorden en ik kan niet wachten om ’m met de buitenwereld te delen. Dat is alleen maar een uitdrukking, als ik ergens goed in ben is het wachten
MOTIES (7 JULI)
Bijna alle mensen die ik ken, doen regelmatig dingen die mij tegenvallen of zelfs teleurstellen. In gedachten dien ik een motie van treurnis tegen ze in: een milde vorm van veroordeling.
Gaat hun gedrag in tegen mijn diepste overtuigingen of volharden ze in hun misstappen, dan wordt het een motie van afkeuring of wantrouwen.
In het laatste geval moeten ze opstappen, maar dat doen ze nooit en dan heb ik, behalve de standrechtelijke executie, verder geen opties meer ter beschikking.
LAATSTE KANS (19 JUNI)
Soms geeft iemand me een laatste kans. Die grijp ik of ik grijp ’m niet.
Wat in het laatste geval wel eens gebeurt, is dat ik dan nog een allerlaatste kans krijg. Wat raar is, want de definitie van ‘laatste’ is toch: door niets gevolgd.
Helemaal apart als je dan ook nog een allerállerlaatste kans krijgt.
GEEN WOORDEN (5 juli 2025)
Dat mijn hond Nina niet meer leeft, ik heb er geen woorden voor.
Dat bedoel ik letterlijk: ik open mijn mond, de tekstballon blijft leeg. Ik houd mijn handen boven het toetsenbord, vingers bungelen zonder neer te dalen.
Geen woorden. En dat voor een schrijver.
WOORDEN (22 mei 2024)
Gisteren liep ik met Nina over straat, minding my own business. Twee mensen liepen recht op ons af, gedienstig deden we een paar stappen opzij. Waarop een van de twee me strak aankeek en zei: ‘Ik ben allergisch, dus hou die hond bij je.’
Dat vond ik een rare opmerking, dus antwoordde ik: ‘Maar ik hoú de hond al bij me.’ Waarop de man zei: ‘Wát zei je?’ Waarop ik mijn stem iets verhief: ‘Ik hoú mijn hond al bij me. Dus je hoeft op zich niet te zeggen dat ik mijn hond bij me moet houden.’
Ik had ook niets kunnen zeggen, maar dat is heel vaak zo. Ik zég ook heel vaak niets en dan denk ik achteraf: had ik maar iets gezegd.
Volgens onderzoek spreken mensen per dag tussen de zes- en zestienduizend woorden uit. Interessanter zou ik het vinden om te onderzoeken hoeveel woorden mensen per dag inslikken. In mijn geval moet dat in de miljoenen lopen.
REUTJE (19 maart 2023)
Vanochtend vroeg liep ik met Nina over de groenstrook vlak bij mijn huis. Dan is er nog niemand en een verlaten wereld is voor mij, zeker aan het begin van de dag, een ideale wereld.
Nu was er ineens tóch iemand, nog een man die zijn hond uitliet. Zijne en mijne snuffelden wat aan elkaar, waarop de man vroeg: ‘Is het een reutje?’
‘Ja,’ antwoordde ik, wat raar was, want Nina is een teefje. Dus waarom zei ik ja?
‘Mijn hond gaat altijd goed met reutjes. Niet met teefjes,’ vertelde de man. Ik knikte, hopend dat Nina niet ineens wijdbeens op haar rug zou gaan liggen rollen, want dat zou mij verraden.
Ik had mijn ja kunnen terugnemen, meteen nadat ik het zei. Ik had kunnen zeggen: ‘Ja. Of wat zeg ik nou? Ik bedoel: néé. Het is geen reutje, het is een teefje.’ De man had dan kunnen antwoorden: ‘Dat is bijzonder, mijn hond gaat normaal gesproken helemaal niet goed met teefjes.’ Een minuut later kon ik het niet meer terugnemen. Je kunt niet, nadat er al allemaal andere dingen zijn gezegd over reutjes en teefjes, ineens zeggen: ‘O trouwens, ik antwoordde net ja toen je vroeg of mijn hond een reutje was, maar dat had nee moeten zijn.’
Dat kun je niet zeggen, en ik zeg het dus ook niet. Ik sta daar maar, midden op de groenstrook, hopend dat ik niet word betrapt. En de dag was nog maar net begonnen. Het was pas halfacht.
HOUTJE-TOUWTJE (16 JUNI)
Gisteren zat ik in de trein en probeerde ik alle geluiden te verdragen. Het gekutkam van de mensen, de door merg en been snijdende hoge tonen uit de smartphones en daarbovenop een oerend harde hoge zoemtoon geproduceerd door de trein zelf. Miljoenen kost zo’n ding, maar wat blijft het toch houtje-touwtje.
Dat is het voordeel van al die ov-stakingen: niet al dat lawaai. Er is ook een nadeel: je komt nergens.
DUIT (14 JUNI)
Ik sta in een groepje en iedereen praat. Eerst die, dan die, dan die. Er is geen dirigent die mensen aanwijst, geen regisseur die een cue geeft. Iedereen kiest het moment om iets te zeggen, aan de discussie bij te dragen, een statement te maken, een duit in het zakje te doen.
Steeds als ík iets wil zeggen, zegt net iemand anders iets. Ik dacht dat iemand klaar was, maar die begon juist aan een nieuwe zin, net op het moment dat ik diep ademhaalde voor mijn eerste woorden. Waarop ik ze weer inslik, die woorden. De tekstballon boven mijn hoofd loopt leeg.
Soms heb ik zin om bij iedereen een stuk tape op de lippen te plakken, zodat ik eindelijk in alle rust mijn verhaal kan doen. Ik doe een duit in het zakje en nog een en nog een, net zolang tot het zakje vol is.
EVALUATIE (13 JUNI)
Na een lezing over hoe het is om een autismediagnose te krijgen, praatte ik na met een groepje mensen met net zo’n hoofd als het mijne.
We hadden het over emoties. Dat iedereen die maar heeft, de hele dag door. Dan voelt iemand weer dit en dan weer dat. Het gaat maar door.
Iedereen lijkt wat ie voelt ook zo goed te kunnen benoemen. Als de journalist die meteen na de finishlijn de hardloper een microfoon onder de neus houdt: ‘Wat voel je? Wat gaat er door je heen?’ Waarna de atleet dat ook echt meteen weet: ‘Ik ben zo blij.’ Of: ‘Ik ben zo trots.’
Iemand uit het groepje zei iets wat ik herkende. Hij zei: ‘Soms ben ik met mensen op stap en zeggen ze bij het afscheid nemen: dat was gezellig. Terwijl ik dat nog helemaal niet bedacht had, wat ik van de avond vond. Aan de evaluatie was ik nog niet toegekomen. Ik was het eerst nog aan het doen.’
OPGAVE (11 JUNI)
Er was iets wat ik najoeg, waar ik alles voor opzijzette, ik was er vol voor gegaan, met ziel en zaligheid, tot ik tot de even pijnlijke als onvermijdelijke conclusie kwam dat dat wat ik ambieerde niet gerealiseerd zou gaan worden.
Nog jaren had ik kunnen doorgaan met najagen, met alles geven, maar in plaats daarvan liet ik het realisme als een hardnekkige griep tot me doordringen.
Het was niet gelukt. Dat lag niet aan mij, of wel, maar dat was niet erg. Of misschien was het wel erg, maar dan was dat ook oké. Of niet, maar daar kwam ik ook wel overheen. Of niet, maar ik wist me gezegend met lieve mensen om me heen. Of niet, dan verwerkte ik ’t wel alleen.
BEKIJKEN (8 JUNI)
Op de socials woedt een discussie over alternatieve manieren om vast te stellen of iemand autisme heeft.
Nu wordt dat gedaan door experts die bij gebrek aan een biomarker een shitload aan vragen aan je stellen en ook aan de mensen om je heen: de heteroanamnese. Zo komen ze tot een slotsom, dat je het hebt of niet of een beetje.
Op socials wordt gesteld dat we het stellen van de diagnose in plaats van aan experts ook zouden kunnen overlaten aan de autistische gemeenschap zelf.
Iets waar ik best iets voor voel; na een halve minuut weet ik vaak wel of iemand het heeft of niet. Al loop ik daar niet mee te koop, ik wil niet dat mensen zich bekeken voelen.
PAKKET (6 JUNI)
Gisteren zou er een pakket bezorgd worden. Zit toch de hele tijd in je achterhoofd: vandaag komt ’t.
Het bleef verraderlijk stil, tot ik dit bericht binnenkreeg: ‘Hallo Erik Jan, We horen dat het iets langer kan duren voordat je pakket aankomt dan je van ons gewend bent.’
Meteen allemaal vragen: wanneer hoorden ze dat het iets langer kan duren en van wie? Wat houdt ‘iets langer’ precies in? Wie zijn ‘we’? En ook: wat ben ik gewend qua wanneer een pakketje bij mij aankomt? Is dat een terechte verwachting?
‘Je hoeft niets te doen, het zal zo snel mogelijk bij je zijn,’ staat in de mail. Ik hoef dus niemand te bellen, niet in de wacht te staan. Ik hoef geen klacht in te dienen, niet te wanhopen dat het helemaal niet komt.
Het komt. Alleen iets later dan ik gewend ben.
BLAUW (5 JUNI)
Als je je voortdurend alleen voelt, kun je niet de hele tijd zeggen dat je je alleen voelt. Want dan ben je zielig, een vogel met een gebroken poot in de goot.
Dus zeg je dat je je helemaal niet alleen voelt. Zeg je: ik prijs me gelukkig met al die lieve mensen om me heen. Wat ook echt wel zo is, maar onder dat vel over been ben je alleen. En zeg je dat je het niet bent, dus je pretend.
Moet je dat tot het eind volhouden? Moet je zelfs op je sterfbed zeggen: ‘Zo fijn, al dat contact?’ Of mag dan het masker af?
Maggie Nelson in Bluets: ‘If blue is anything on this earth, it is abundant.’
NEGENHONDERDACHTENNEGENTIG (2 JUNI)
Het liedje The Night Has a Thousand Eyes gaat eigenlijk over vreemdgaan, maar bij de titel denk ik aan de demonen die me bezoeken als de rest van de wereld op één oor ligt.
Een paar nachten geleden was ik ineens bang dat ik niet zou kunnen slikken. Een paar keer proberen en het lukte gewoon, maar toen had ik mijn aanwezige hoeveelheid speeksel opgebruikt en ging het slikken dus niet meer. Wat in mij de verlammende angst opwekte dat mijn mond zou vollopen met iets wat ik niet weg zou kunnen krijgen.
Dit weekend alle zeilen bij moeten zetten om het enigszins onder controle te krijgen: één demoon uitgeschakeld. Nog negenhonderdachtennegentig ogen te gaan.
VOLGELOPEN VOLUMEBALKJES (26 MEI)
Kranten lees ik niet. Of wel, maar zonder iets op te slaan.
Als ik een boek lees roetsj ik langs de zinnen als een muis langs de plinten. Als ik een podcast luister moet ik steeds een stukje terug omdat ik alweer met mijn gedachten was afgedwaald. Dan hoor ik wanneer Willem van Oranje is geboren, maar als je me een moment later zou zeggen dat dat in de zeventiende of achttiende eeuw is gebeurd zou ik je geloven.
Van series die ik zag herinner ik me weinig tot niets. Alleen aan de volgelopen volumebalkjes op Netflix zie ik dat ik ze heb gezien. Niemand anders kan op mijn account: ik heb gekeken. Niets van meegekregen. Ik ben vol van leegte.
MINDFULNESS (1) (21 MEI)
Ik zit op een cursus mindfulness. Op zich was mijn mind altijd al full, alleen dan van stress. Daar komt nu kalmte voor terug.
Geen kalmte als voorbode van een uitbarsting. Het moet kalmte worden, gevolgd door méér kalmte.
Vooralsnog wend ik voor, doe ik alsof ik kalm ben, terwijl het vanbinnen nog dondert en rommelt. Lig ik daar op mijn matje, winden binnen te houden.
Te niksen, terwijl ik nog zoveel moet doen en de wereld in brand staat. Hoe denk ik me dit te kunnen veroorloven?
MINDFULNESS (2) (23 MEI)
Ik zit op een cursus mindfulness. Het moeilijke vind ik dat er tijdens de oefeningen vragen worden gesteld die onbeantwoord blijven.
Ruggelings op je matje gelegen, richt je je steeds op een ander deel van je lichaam en dan hoor je de cursusleider zeggen: ‘Wat voel je in je knie?’ Waarbij het niet de bedoeling is dat ik dan iets zeg, bijvoorbeeld : ‘Een lichte tinteling.’
Je mag het binnensmonds beantwoorden, maar beter is het helemaal te laten en je er alleen voor open te stellen. Voor wat je mogelijk in je knie voelt. Waarbij je niet fout kunt antwoorden. En ‘als je niets voelt is het óók goed’.
Tegen zoveel mildheid ben ik nauwelijks opgewassen. Normaal gesproken moét ik antwoorden als er een vraag gesteld wordt en dan ook nog het goede.
Niets voelen is mijn grootste nachtmerrie. Nu is dat ineens ook oké en de ironie is: daar voel ik van alles bij.
MINDFULNESS (3) (28 MEI)
Ik deed een mindfulnessoefening. Gelegen op mijn rug met mijn handen gevouwen als een dode.
Ik stelde me voor dat ik niet op een matje lag, maar in een kist. Om mij heen de mensen die ik in mijn leven het meest heb liefgehad.
Ineens jeuk aan mijn neus, maar niet krabben. De mensen zouden zich kapotschrikken.
ZIJN (29 APRIL)
Daniël Kolf, die ik afgelopen zaterdag in het Bijlmer Parktheater in Amsterdam zag schitteren in de laatste vertolking van het magisch-realistische muziektheaterstuk De dood van Benny Simons, gaat acteerworkshops geven. Daarbij is zijn motto: ‘Acteren is niet spelen, maar zijn.’
Acteren is niet spelen, maar zijn. Je doet niet iemand na, je bént iemand. Voor mij kan die noemer ook opgaan voor leven.
Niet iemand nadoen, iemand zijn. Bij voorkeur jezelf. Tenzij je een agressieprobleem hebt. Dan heb ik liever dat je Tenzin Gyatso speelt, de veertiende dalai lama. Of een ander vredelievend iemand naar keuze.
AL DAT ROOD EN WIT (27 APRIL)
Antonio Rüdiger deed vannacht tegen het einde van de bekerfinale Barcelona-Real Madrid dat waarvan ik altijd bang ben dat het bij mij gebeurt.
Dat de stoppen bij je doorslaan, je door het lint gaat, uit je plaat. Dat je de controle verliest, ogen zo groot opzet dat een ander in al dat rood en wit verdrinkt.
Ten minste eens per dag heb ik wel een moment waarop ik vanbinnen de aanvechting voel om iemand af te maken. Bijvoorbeeld omdat iemand op een fatbike rijdt. Bijvoorbeeld omdat iemand op een fatbike over het voetpad rijdt. Bijvoorbeeld omdat iemand tegen het verkeer in op een fatbike over het voetpad rijdt. Bijvoorbeeld omdat iemand al vapend tegen het verkeer in op een fatbike over het voetpad rijdt. Bijvoorbeeld omdat iemand al vapend tegen het verkeer in op een fatbike over het voetpad rijdt met een mobiel aan z’n oor.
Bijvoorbeeld omdat iemand al vapend tegen het verkeer in op een fatbike over het voetpad rijdt met een mobiel aan z’n oor en geen aandacht heeft voor mijn ogen die ik zo groot heb opgezet dat een ander in al dat rood en wit zou moeten verdrinken.
KONINGSDAG (26 APRIL)
Na vandaag nog Bevrijdingsdag, Hemelvaartsdag, eerste en tweede pinksterdag en eerste en tweede kerstdag en dan zit het er weer op: de feestdagen.
Helaas begint volgend jaar de hele riedel opnieuw: nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag, eerste en tweede paasdag, Koningsdag…
Het meest deprimerend vind ik de zomervakantie: verlaten straten. Ik wil gewoon het liefst dat we vandaag doen wat we gisteren ook deden, een aantal variaties daargelaten.
(de Volkskrant/EPA)
ZUIDVRUCHTEN (23 APRIL)
Vanochtend vroeg liet ik Nina uit. Een vrachtwagen reed voorbij met op het laaddoek in dikke vette letters de tekst: ‘Versgebrande noten en meer’.
Meteen begon mijn brein te ratelen, wat nog meer dan: noten die niet versgebrand zijn, maar een week geleden? Ongebrande noten?
Achter de truck hing een aanhangwagen met op het laaddoek het antwoord: ‘Versgebrande noten en zuidvruchten.’
Mijn brein kon ophouden met ratelen. Opgelucht vervolgde ik mijn weg.
HOREN (22 APRIL)
Iemand zei dat de audiokwaliteit van liedjes op Spotify enorm verschilde van die op Apple Music. We deden een blinde test: eerst draaide hij Misty Mountain Hop van Led Zeppelin op Apple Music, daarna op Spotify.
‘Die tweede klinkt inderdaad heel anders,’ riep ik uit. Waarna de ander bekende twee keer de versie op Apple Music te hebben opgezet.
Ik kan dus iets horen en daarna exact hetzelfde en dat op een heel andere manier ondergaan.
FLIPPEN (20 APRIL)
Ik stond al strak aangespannen als een gitaarsnaar. Toen ging buiten een autoalarm af. Natuurlijk buiten, er staan geen auto’s in mijn woonkamer.
In reactie op het harde geluid begon mijn hond hard en snerpend te blaffen. En ging óók nog ’ns de deurbel, nu kwam ’t van drie kanten.
Ik flipte en in mijn mond verzamelde zich een reeks scheldwoorden die ik hier niet zal herhalen. Om mijn hond tot de orde te roepen priemde ik met alle kracht die ik in me had mijn wijsvinger in het blad van de salontafel.
Een dag later is ie helemaal verkleurd. Mijn wijsvinger, niet het tafelblad.
DE MEESTE ANDEREN (18 APRIL)
Ik ben zo anders dan de meeste anderen. Maar de meeste anderen zeggen: Jij bent helemaal niet anders. Je bent net als wij.
Of ze zeggen: Wij zijn óók zo anders. En dan zijn we dus allemaal anders. Wat troostrijk klinkt. Maar het is ook een ontkenning van de eerste zin van deze tekst.
Ik voel me anders dan de meeste anderen, maar ben het niet. Volgens die meeste anderen.
Ik zou tegen iemand die zegt dat ie anders is dan de meeste anderen nooit zeggen dat dat niet zo is. Dat maakt mij anders dan de meeste anderen.
STRAK (13 APRIL)
Ik woon hier nu ruim een jaar en het valt buren op hoe strak mijn dagindeling is. Ze zeggen: elke ochtend ga je om zeven uur de deur uit met Nina. Soms vijf minuten later, soms vijf minuten vroeger.
De ene dag ben je rond kwart voor acht weer terug, de andere dag rond negenen. Blijkbaar loop je afwisselend een lang rondje met de hond en een kortere.
Om kwart over twee loop je nog een keer naar buiten en ben je om drie uur weer terug. Om tien uur loop je nog voor een laatste keer naar buiten en ben je tien minuten later alweer binnen. Zo gaat het elke dag, él-ke dág!
Waarop ik denk: om waar te nemen hoe strak mijn dagindeling is, moet je zelf toch ook een hele strakke dagindeling hebben?
BLUE INGE (10 APRIL)
Ik kan me niet met de hond langs het Amsterdam-Rijnkanaal begeven of per pont het IJ oversteken zonder te kijken naar de namen van schepen.
Victoria, lees ik op een voorsteven, en dan denk ik aan momenten in mijn leven waarop overwinningen gloorden. Vertrouwen, staat op een andere boeg, en ik spreid mijn armen en roep ik-geef-me-over tot wie het maar wil horen. Energie, en ik voel me als herboren.
Gisteren zag ik vanaf het Buiksloterveer een rijnaak langsvaren genaamd Blue Inge. In de stuurhut stond een vrouw aan het roer en inderdaad: ze keek niet blij.
BRAINSTORM (9 APRIL)
Ik word regelmatig gevraagd om mee te doen aan een ‘brainstorm’, maar ik ben er helemaal niet goed in.
Het stormt in mijn brein voortdurend, alleen leidt het meestal nergens toe. Waait het alle kanten op.
Bovendien gaat bij een brainstorm iedereen wat roepen. Wanneer moet ik dan wat roepen?
TRAP (7 APRIL)
Een trap is een voorziening om hoogteverschillen in een gebouw te overbruggen. Ik heb er twee in mijn huis en gisteravond wilde ik van de tweede etage naar de eerste.
Dat deed ik gedachteloos, met als gevolg dat ik een trede miste en dientengevolge ook alle volgende. ‘Als je van de trap af valt dan ben je snel beneden,’ zo eindigde vroeger een kinderrijmpje en nu had ik bewijs dat het klopte.
Nog geen precies idee hebben van de schade. Daar onderaan de trap op mijn buik liggend was ik alles: zwaargewond, lichtgewond en ongedeerd. Onbegrensde mogelijkheden, tot de pijn al dan niet zou indalen.
ECHTE VERBINDING (4 APRIL)
Voorop de krant van vandaag staat een advertentie voor de nieuwe Nicci French, met boven de boektitel vijf sterren. Die zijn niet door een recensent uitgereikt, maar er door de uitgeverij zelf neergezet. Dat kan dus gewoon.
Toen ik aan ChatGPT vroeg hoeveel sterren hij aan Het grote autismeboek gaf, antwoordde hij: “Als AI-model heb ik geen persoonlijke mening en kan ik geen sterren geven aan boeken.”
Wel was hij bereid tot het verstrekken van een lyrische aanprijzing: ‘Een indringend, eerlijk en ontroerend boek dat autisme inzichtelijk maakt en aanzet tot begrip, herkenning en echte verbinding.’
Ook al is de afzender van deze lovende woorden een chatbot, ik voel me toch gewaardeerd en gezien. Ik voel echte verbinding.
WERELDAUTISMEDAG (2 APRIL)
Vandaag is het Wereldautismedag. Het zou leuk zijn als dat zou betekenen dat de wereld voor één dag autismevriendelijk is.
Dat als iemand zegt dat hij iets gaat doen, dat hij het dan ook doet. En als iemand vraagt: ‘Lekker gewerkt?’ is dat een oprechte vraag en geen passief-agressieve manier van aangeven dat je slecht functioneert. Ook ‘Hoe gaat het?’ verdient zijn vraagteken: iemand is werkelijk benieuwd naar je gemoedstoestand.
Het zou leuk zijn als Wereldautismedag zou betekenen dat een knuffel optioneel is. Niet dat iemand al met gespreide armen half over je heen hangt en alleen voor de vorm nog om je instemming vraagt.
Dat als je vanuit huis werkt in plaats van op kantoor, dat mensen dan geen zogenaamd onschuldig grapje maken: ‘Zo, ga je lekker Netflixen?’ Waarna je een sterk vermoeden hebt dat het niet serieus is bedoeld, maar ook niet wilt dat er verhalen over je de ronde gaan doen, zodat je toch maar naar waarheid antwoordt: ‘Nee, ik ga thuiswerken.’ Waarna mensen het hoofd schudden, omdat je geen gevoel voor humor zou hebben.
Dat als je tijdens de lunchpauze je boterhammetje op een bankje in het park wilt opeten om even tot jezelf komen, dat iemand dan niet zegt: ‘Doe niet zo ongezellig.’ Of zijn jas al aantrekt: ‘O leuk, ik ga met je mee.’
Het zou leuk zijn als Wereldautismedag betekent dat iemand dat vráágt: ‘Zou je het leuk vinden als ik met je meega?’ En dat je dan gewoon mag antwoorden: ‘Lief aangeboden, maar ik wil heel even tot mezelf komen.’ En dat de ander dan zonder dat er nog iets doorettert zegt: ‘Dat is goed, geniet van het zonnetje.’
MIJN KAMER (27 MAART)
Ik zat in een hotel. Onder andere, ik heb ook veel gelegen.
Mijn kamer was op de vierde. De kamer is er nog steeds, alleen ben ik al weg, dus nu is het niet langer mijn kamer.
Vanochtend stond ik in dubio: ga ik eerst ontbijten en daarna terug naar mijn kamer om te douchen en mijn spullen te pakken? Of ga ik eerst douchen en neem ik mijn spullen al mee naar de begane grond en ga ik van daaruit meteen door?
Ik koos het laatste, zat ik daar in de ontbijtzaal met twee tassen en een jas. Uitchecken durfde ik nog niet, want stel dat ik ineens naar de wc zou moeten, écht naar de wc.
Dan zou ik dus na het ontbijt alsnog weer met m’n hele hebben en houden terug naar de vierde moeten gaan. Naar een kamer die dan ineens toch weer mijn kamer zou zijn. Voor even.
FLUISTEREN (25 MAART)
Raar weer was het. De een liep over straat in een T-shirt, de ander in z’n tussenjas of zelfs een parka.
De eerste groep leek te willen zeggen: doe toch niet altijd zo voorzichtig. De tweede groep: maar jij loopt morgen snotterend rond.
In de trein nam ik de stiltecoupé. Daar zat een man de hele tijd hardop met zichzelf te praten, maar dan wel op fluistertoon.
Ik googelen: ‘Mag je fluisteren in een stiltecoupé?’ Antwoord: ‘Daar zijn de meningen over verdeeld.’ Het zal weer ’ns niet.
FEEL (23 MAART)
Gisteren liep ik mee in de mars naar het Museumplein in Amsterdam, als onderdeel van de landelijke demonstratie tegen racisme en fascisme. ‘Eigenlijk kan ik dit helemaal niet,’ dacht ik de hele tijd, wat best een bijzondere gedachte is als je het al doet.
Toen ik aankwam op de Dam wist ik eerst niet waar ik moest staan, want er waren ook mensen bijeengekomen voor Oekraïne en voor de Oeigoeren. En er was iemand met een banier waarop stond: ‘Jesus Loves You’.
Tijdens de mars ging ik elke leus die iemand door een megafoon scandeerde eerst zorgvuldig analyseren, alvorens ik ’m al dan niet herhaalde. Dat was een beetje omslachtig, maar voor de rest voelde het heel erg samen.
Op het Museumplein bleef ik staan voor een spandoek met de tekst: ‘It’s time to feel what’s really happening’. Dat intrigeerde me, omdat er niet stond: ‘know’.
Weten doen we het wel, wat er allemaal gebeurt. Nu moeten we het alleen nog tot ons laten doordringen.
BOMEN (21 MAART)
Soms haat ik zo de paniek. Dat ik door de bomen het bos niet zie.
Het bos waarin alle anderen met elkaar hebben afgesproken. Ik wilde er ook bij zijn, was op tijd gekomen.
Maar ik zag alleen maar bomen.
ANONIEM (19 MAART)
Ik werk aan een boek, maar stiekem ook aan een ander boek. Niemand weet ervan, er zijn geen verwachtingen, er is geen pitch. Geen premisse, geen synopsis.
Ik hoef niemand te vragen wat ie ervan vindt. Want het bestaat alleen binnen de wanden van mijn werkkamer. Waar ik woord na woord neerhamer, geen moment bang om te falen.
Ik kan niet falen als niemand kijkt. Dingen kunnen niet lukken, maar dat is iets anders.
Falen betekent: de hoge lat niet halen. Verwachtingen niet waarmaken, meewarige blikken sorteren, in de anonimiteit verdwijnen. Maar dit kan niet in de anonimiteit verdwijnen, het ís al anoniem.
ZELDZAAMHEID (16 MAART)
Als ik op straat mensen tegemoet loop, houd ik als we elkaar passeren en ook in de seconden daarna mijn adem in. Zonder hun lucht op te snuiven weet ik al wat ik zal ruiken en ik wil het niet.
Misschien niet aardig richting die mensen, maar ze weten van niets. Als het een grote groep betreft zien ze me op een gegeven moment blauw aanlopen, maar dat kan ook door iets anders komen.
Soms loop ik op straat iemand tegemoet wiens lucht ik juist wel wil opsnuiven. Adem ik extra diep in als we elkaar passeren en ook in de seconden daarna. Waren er maar meer van zulke mensen, maar het is ook juist die zeldzaamheid die hen siert.
BOEKENBAL (15 MAART)
Gisteravond was ik naar schatting voor de twintigste keer op het Boekenbal. Van de eerste tien weet ik niet veel meer, wegens beneveling.
De eerste keer dat ik nuchter de Stadsschouwburg binnenliep was in 2015. Hallo muur was net uit en de paniek was groot.
In een van de cirkels van de hel trof ik een bevriend schrijver aan, die als een bodyguard voor me ging staan en beschonkenen als vliegen van me afsloeg.
Nu kan ik zonder, maar de dankbaarheid blijft.
MANNETJES (13 MAART)
Vandaag heb ik een afspraak om half elf en een om half twee. Rekenen: ga ik tussendoor naar huis, of blijf ik in de publieke ruimte?
Alles aan de andere kant van het hek voor mijn huis beschouw ik als ‘publieke ruimte’; alles aan mijn kant is privé.
Daarom heb ik zo’n hekel aan mannetjes die iets komen installeren of repareren, dan voelt het alsof mijn privéruimte wordt bezoedeld. Die moet ik daarna weer terugveroveren.
Een keer had een mannetje lang op mijn wc gezeten en toen ben ik bij de Karwei een nieuwe bril gaan halen. Pluspunten kreeg het mannetje dat alleen maar had geplast en toen hij naar buiten kwam zei: ‘Die druppels op de vloer zijn trouwens van het kraantje.’
Hem had ik willen omhelzen, alleen dat doe je niet.
HET HOOGSTE PODIUM (10 MAART)
Mijn zoon Julian en ik traden op in de kerk in Ruigoord. De andere optredenden waren Django Duyns, Walt van der Aar en Pamela Koevoets, MC’s waren Yvonne van Doorn-Mousset en Diana Ozon.
Yvonne is de partner van Johnny van Doorn, de in 1991 overleden Selfkicker die ik vijf jaar daarvoor, op mijn zestiende, zag optreden in het plaatselijke theater in Alphen aan den Rijn. Na afloop sprak ik ’m aan: ‘Ik schrijf ook gedichten.’ Waarop Van Doorn me bij mijn schouder pakte: ‘Dat is mooi, jongeman!’
Nog een flashback, maar dan naar 2007, toen stichting Wintertuin in Arnhem een Johnny van Doorn Memorial organiseerde. Martin Bril, Hans Verhagen en Simon Vinkenoog waren erbij, dus die leefden nog, een vaststelling waar geen speld tussen te krijgen is. Verhagen en ik werden met een busje opgehaald vanaf zijn appartement op de Prins Hendrikkade in Amsterdam; vóór het voorreed hadden Hans en ik al een paar straffe GT’s naar binnen gemikt.
Aan Diana Ozon bracht ik twee jaar geleden reeds een hommage. Gisteren in de kerk in Ruigoord herinnerde ik me hoe ik in de jaren tachtig mijn eerste gedichten, die rammelden als een oude fiets, naar haar stuurde. Waarna een allervriendelijkst kaartje terugkwam: ‘Goed zo, Erik Jan. Geef niet op! Ga door!’ Woorden waaraan ik me als een dorstig paard laafde.
In haar prachtboek De Ozon Expres (In de Knipscheer, 1988), een verslag van twee jaar touren langs jeugdhonken en festivals, schrijft ze: ‘Het hele leven is treden beklimmen naar het gigantisch hoge podium waarop de eerste stap de laatste adem is.’
KLOK (8 MAART)
In mijn woonkamer hangt een klok die nooit goed staat. Hij loopt dus wel, want anders zou hij twee keer per etmaal de juiste tijd aangeven.
Om twee uur ’s middags is het op de klok vijf voor tien. Zo laat zou het ook kunnen zijn, denk ik dan.
Als het vijf voor tien zou zijn, zou ik een goed deel van de dag nog vóór me hebben. Ik zou zoveel meer gedaan kunnen krijgen dan als het al twee uur ’s middags was.
BONBONBLOC (7 MAART)
Mijn hoofd is een huis met vele kamers, in een ervan woont de jingle van BonbonBloc. Ik moet de commercial begin jaren tachtig voor het laatst gezien hebben, maar kan het liedje zo nog reproduceren.
Zo gaat ie: ‘BonbonBloc. BonbonbonbonbonBloc. BonbonbonbonbonBloc. BonbonbonbonbonBloc.’
En dan weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw. En weer opnieuw.
In mijn hoofd dan, op televisie was het reclamefilmpje allang weer opgehouden.
TIJD (6 MAART)
Vandaag heb ik een afspraak om twee uur en een afspraak om half vier. Ik wil me niet hoeven haasten tijdens mijn eerste afspraak, maar ook niet te laat komen voor mijn tweede.
Steeds probeer ik grip te krijgen op de tijd: ik heb een uur voor de eerste afspraak, dat is prima, dat is ruim. Meteen daarna: een uur is zo om.
Raar dat je in zo’n korte tijd op zulke verschillende manieren naar dezelfde eenheid kunt kijken. Dat is eigenlijk alleen zo bij tijd. Niet bij gewicht: een blok beton van 2500 kilo op je voet voelt (denk ik) elke keer even zwaar.
OEREND HARD (4 MAART)
Gisteren had ik weer psychomotorische therapie en natuurlijk neem ik dat letterlijk: ik zie een psychopaat voor me die oerend hard op zien Norton of zien BSA rijdt.
Wat ‘PMT’ echt inhoudt: met behulp van beweging en lichaamsgerichte oefeningen meer inzicht krijgen in gevoelens en gedrag. We gingen boksen en het thema van Rocky neuriënd begon ik steeds harder te slaan, tot ik uiteindelijk losging als een dolle stier. Een vergelijking die een beetje mank gaat, omdat stieren niet boksen.
‘Wat voel je nu?’ vroeg de therapeut. 
 ‘Ik weet het niet…’ hijgde ik, ‘…heb er… geen woorden voor...’
Als iemand zegt dat ie ergens geen woorden voor heeft, komt er meestal een hele riedel achteraan. Waarna ik denk: blijkbaar had je de woorden wél. Maar in mijn geval bleef het stil, stond ik met mijn mond vol tanden. Letterlijk, maar ook figuurlijk.
IN MENIGTEN (1 MAART)
Ik hou niet van menigten. Ze overweldigen me. Dwingen me haast tot meebewegen. Maar dan besta ik niet meer. Ben ik alleen nog maar onderdeel van.
Menigten moet je mijden. Soms verblijf ik aan de kust. Dan sta ik vroeg op om te gaan zwemmen. Over het duinpad terug naar huis komen menigten me tegemoet. Uren later kruisen onze paden elkaar opnieuw, als ik datzelfde pad naar zee bewandel voor een avondduik.
Er zijn machthebbers die menigten richting destructie bewegen. Voor mij is het belangrijk om mijn stem te laten horen daartegen. Dat kan ik in mijn eentje doen in een open veld, maar om impact te maken sluit ik op zaterdag 22 maart om 14 uur toch maar aan bij de Landelijke Demonstratie tegen Racisme & Fascisme.
Het woord fascisme komt van fasciae: bundelingen, groepen. Zij zijn met velen. Nu wij nog.
TALUD (27 FEBRUARI)
Dagenlang talmen: zal ik de dokter bellen? Steeds denken: ze heeft het al zo druk. Steeds denken: ik wil haar niet lastigvallen. Maar als ze niet gebeld zou willen worden, zou ze wel een geheim nummer hebben.
Al een tijdje voel ik soms druk op de borst. Allereerst denk ik: het zal wel niks zijn. Meteen daarna: of het is wél iets. Een hartaanval. Of -infarct. Is er een verschil?
Googelen. Er staat: ‘Beide termen beschrijven hetzelfde probleem, namelijk dat een deel van de hartspier plotseling geen bloed meer krijgt.’ Mijn vraag is nu niet meer of er iets mis met me is. Wat ik nu alleen nog maar wil weten is: als hartaanval en hartinfarct hetzelfde probleem beschrijven, zijn het dan ook inwisselbare begrippen?
Hartaanval klinkt vriendelijker. Een aanval kun je afslaan. Bij infarct denk ik aan een verkeersinfarct, een kansloze file. Dat je de motor uitzet en overweegt om het voorbeeld van William ‘D-Fens’ Foster uit Falling Down te volgen. Uitstappen, weglopen, je medeweggebruikers in verbijstering achterlaten. Het talud over. Weg van hier.
GEMOEDSTOESTANDEN (26 FEBRUARI)
‘Hoe gaat het met je?’
Ik zou het je niet kunnen zeggen. Ik heb zo veel gevoelens in mij, kies er een.
Ik voel me vrolijk en verdrietig. Hoopvol en wanhopig. Fit en gammel. Stoer en angstig. Nieuwsgierig en mat. Energiek en moe. Verbonden en alleen. Gelaten en scherp. Kalm en hyper. Liefdevol en rancuneus. Gepassioneerd en apathisch. Vriendelijk en boosaardig. Optimistisch en fatalistisch. Vredig en vijandig. Tevreden en teleurgesteld. Goed en matig. En dat allemaal tegelijkertijd.
Ik zou niet weten welk van deze gemoedstoestanden het best representeert hoe ik me voel. Ze zijn er in even hevige mate. Kies er een.
Het maakt niet uit welke. Jij bepaalt hoe ik me voel. Ik zal me ernaar voegen.
UHTKER (23 FEBRUARI)
Jarenlang heb ik gedacht dat je ‘Dr. Oetker’ uitspreekt als oetker. Tot iemand in een commercial uhtker zei en die man was door het Duitse familiebedrijf ingehuurd, dus die zal het hebben geweten.
Sindsdien zeg ik ook uhtker, maar ik onthoud altijd de oude uitspraak: er is een voor en een na.
Jarenlang zag ik reclamefilmpjes voor ‘Oil of Ulay’, tot merkeigenaar Proctor & Gamble besloot tot een wereldwijde rebranding en toen werd het ‘Oil of Olaz’ en weer later alleen nog maar ‘Olaz’. En steeds moet je als consument méé, anders kom je in de winkel voor een potje Ulay en kijkt de medewerker je aan alsof je van Mars komt: ‘Ulay? Ulay? O, je bedoelt Olaz!’
Ooit meende een lezer me aan de signeertafel te moeten wijzen op een fout in mijn roman Door het licht. Daarin citeer ik een radioreclame: ‘Was en uw machine leven langer met Calgon.’ Dat klopt niet, beweerde de lezer, het moet zijn: ‘Wasmachines leven langer met Calgon.’
‘Neeeeeee,’ reageerde ik als door een wesp gestoken. ‘Neeeeeee stommeling! Dat was de oude reclame! Ze hebben nu een nieuwe!’
Aan signeren kwam ik niet meer toe en door zo heftig te reageren verloor ik een fan, maar ik had wel gelijk.
KIP IN DE BRAADOVEN (20 FEBRUARI)
Iedereen is blij dat het weer warmer wordt, ik niet per se. Warmte vind ik eventjes wel lekker, maar niet de hele tijd. Ik ben een mens, geen kip in de braadoven.
Ten opzichte van warme mensen koester ik argwaan. Want mijn ervaring is dat hun warmte meestal gespeeld is. ‘Als ik iéts voor je kan doen!’ roepen ze, maar als ik dan meteen drie dingen opnoem is dat weer te veel en te snel.
Ik hou ook niet per se van kou, maar wel meer van kou dan van warmte. Kou is overzichtelijk. Je tanden klapperen, je blaast wolkjes, als een spion duik je weg in je kraag. De lucht is schoon, vieze diertjes blijven in hun holen en cocons, mensen hebben nog geen donkere zweetplekken onder hun oksels.
Met koude, egoïstische, van zichzelf vervulde mensen heb ik geen moeite. Ze denken alleen maar aan zichzelf. Ze zullen nooit aanbieden om iets voor me te doen. Ik weet precies waar ik aan toe ben.
HET NU (19 FEBRUARI)
Gisteren moest ik een Word-document een bestandsnaam geven en ik begon te tikken: ‘18-02-2024’.
2024? Anderhalve maand in het nieuwe jaar en nog loop ik achter de feiten aan.
Soms denk ik dat iemand die al jaren dood is naast me in de lift komt staan. Soms lig ik voor mijn gevoel nog in de armen van een geliefde met een allang vergeten naam. Soms denk ik nog steeds dat ik werk waar ik tien jaar geleden ben weggegaan.
Mijn therapeut zegt dat ik in het nu moet leven. Maar ik kom daar maar niet aan toe.
IK ZIE WAT JIJ ZIET (16 FEBRUARI)
Ik was in boekhandel Hijman Ongerijmd in Arnhem interviewer van dienst bij de presentatie van Weet je nog, alles?, de nieuwe dichtbundel van Jesse Laport.
Wat me opviel was dat zo’n beetje alle gedichten op de rechterpagina waren afgedrukt. Vrijwel alle linkerpagina’s waren leeg.
Dat wilde ik de toehoorders laten zien en dat had ik kunnen doen door de bundel opengeslagen voor mijn borst te houden met het binnenwerk naar voren. Wat ik in plaats daarvan deed, kun je zien op deze foto gemaakt door Isabelle la Poutré: ik draaide mijn rug naar het publiek en hield de bundel met het binnenwerk naar me toe schuin boven mijn hoofd, zodat de mensen met me mee konden kijken.
Ik heb vaak moeite om me in anderen in te leven. Ik moet zien wat zij zien om te weten wat ze zien.
HOE TE LEVEN (14 FEBRUARI)
Tien jaar geleden verscheen mijn boek Hallo muur, vijf jaar later volgde de opvolger Door het licht. Het eerste boek gaat over hoe iemand na een verslaving probeert een nieuw leven op te bouwen, het tweede over hoe een nuchter mens zich in het volle licht probeert staande te houden.
Gisteren ging ik op NPO Radio 1 in gesprek over beide boeken met collega-dichter Ellen Deckwitz en presentator Natasja Gibbs. Gedrieën stelden we vast dat in onverdoofde staat de wereld eigenlijk niet te hachelen is. Het is niet gek dat volgens cijfers van Trimbos anderhalf miljoen volwassenen in Nederland overmatig en/of zwaar drinken, en dan hebben we het alleen nog maar over verdoven met alcohol.
‘It is no measure of health to be well adjusted to a profoundly sick society,’ schreef Jiddu Krishnamurti, maar je niet aanpassen en het leven in zijn volle overvolheid binnen laten komen doet veel mensen wankelen. Of zelfs omvallen. Wat resulteert in de tamelijk fundamentele vraag: hoe te leven?
HALLO MUUR (13 FEBRUARI)
Tien jaar geleden verscheen mijn boek Hallo muur. Over hoe een mens de bodem bereikt en vanaf dat punt probeert een nieuw leven op te bouwen.
Ik schrijf ‘een mens’ en niet ‘ik’ omdat het een literair werk is. Ik val voor een groot deel samen met de hoofdpersoon, maar niet helemaal. Bovendien kom ik ook behoorlijk overeen met de muur.
Ik schreef Hallo muur nadat ik door omstandigheden geen huis meer had en tien maanden lang in een tochtige stacaravan woonde. Die stond op een onduidelijk terreintje achter café De Drie Zwanen in Den Ilp.
De eerste nacht liep er een enge man rond en maakte ik me klaar om vermoord te worden. Hij deed er wel lang over en toen ik eindelijk uit het raampje durfde te kijken bleek het een zwaan.
ACHT VOOR HALF TIEN (9 FEBRUARI)
Twee bakjes hoemoes heb ik. Ze zijn allebei houdbaar tot 10-03-25, alleen de ene tot 9.22 uur en de andere tot 11.06 uur.
Het liefst zou ik op 10 maart de twee bakjes op tafel zetten en wachten tot het acht voor half tien is geworden. Ik verheug me erop om te zien hoe zich precies op dat tijdstip in het ene bakje een dun schimmellaagje op de hoemoes vormt, terwijl in het andere bakje de toplaag nog gaaf is.
Alleen heb ik op 10 maart ’s ochtends een afspraak buiten de deur en bovendien heb ik nu zin in hoemoes. Dus ik maak een van de twee bakjes open en dan niet die tot 11.06 uur houdbaar is, maar die andere.
FOCUS (7 FEBRUARI)
Hou je aandacht erbij. Denk niet aan wat je nog méér moet doen. Doe eerst dít.
Doe niet van alles een beetje, maar eerst dit helemaal. Daarna het volgende helemaal. Anders heb je straks van alles niets.
Negeer de socials. Maakt niet uit hoeveel likes. Of hoe weinig. Kan toeval zijn. Hoeft niets met jou te maken te hebben. Neem het niet persoonlijk. Neem het niet persoonlijk. Neem het niet persoonlijk.
Leg je telefoon weg. Zet ’m op stil en leg ’m weg. Zet ’m op stil en leg ’m weg met het scherm naar beneden.
Zet ’m uit. Wikkel ’m in meters ducttape, bekleed dat met een dikke laag papier-maché en laat het hard worden. Laat het hard worden. Laat het heel, heel hard worden.
Haak het geheel vast aan een loden bal en werp het in een diep meer. Plant een boom om de milieuschade te compenseren. Ga terug aan je bureau zitten en hou je aandacht erbij. Focus.
AU (5 FEBRUARI)
I got static in my head, the reflected sound of everything
Tried to go to where it led, but it didn't lead to anything
zingt Elliott Smith in ‘Tomorrow, Tomorrow’. Het gebeurt zo vaak dat het bovenin vastloopt omdat alles bij me binnenkomt en ik daar geen plek voor heb. Het is alsof je de complete wereldbevolking in één Van der Valk-hotel wilt onderbrengen. Gaat nooit passen, maar ze willen alle 8,2 miljard naar binnen.
Ik ben gaan onderzoeken waarom het in mijn hoofd voortdurend vastloopt en nu is er een diagnose. Er is een woord dat begint met ‘au’: een uiting van pijn. Die verdwijnt niet zodra je de oorzaak ervan hebt gevonden, maar hij wordt wel draaglijker.
Want je hoeft ’m niet meer te verbijten. Vanaf nu mag je lijden.
SCHRIJVEN (3 FEBRUARI)
Als ik het hele weekend heb gewerkt en op maandagochtend de mensen naar hun werk zie gaan, durf ik geen vrij te nemen.
Wie ben ik om een beetje op de bank te gaan liggen vegeteren, terwijl de hardwerkende Nederlander mortel staat te mixen of een spreadsheet met gegevens vult.
Nooit neem ik rust en als ik het wel neem, werk ik daarna twee keer zo hard om het goed te maken.
Het hele weekend gewerkt wil zeggen dat ik het hele weekend heb geschreven. Dat ik op maandagochtend geen rust durf te nemen, kan maar één ding betekenen. Ik beschouw schrijven niet echt als werken.
FEESTDAGENVERBOD (29 JANUARI)
Ik ben een enorme muziekliefhebber en daarom is het zo jammer dat veel politici alleen ketelmuziek ten gehore weten te brengen. Nu weer over het vuurwerkverbod; NSC is niet voor en wil liever ‘een effectief lik-op-stuk-beleid’. Klinkt leuk, alleen zijn er geen mensen om dat beleid uit te voeren. Zeg dan niets.
De VVD is ook tegen, maar zegt hier ‘een steen in de maag’ bij te voelen. Waar ik dan weer een knoop van in mijn maag krijg. Die spijsverteringsorganen van ons krijgen een hoop te verduren.
Ik pleit niet alleen voor een ban op vuurwerk, ik wil een feestdagenverbod. Want iedereen is de tweede helft van december vrij, maar het gevolg is dat dezelfde hoeveelheid werk dan in de helft van de tijd gedaan moet worden. Het is 29 januari en half Nederland ligt op apegapen. Alleen maar omdat we in december zo nodig veertien dagen lang met de familie moesten kaasfonduen.
MUURTJE (26 JANUARI)
Er zijn vrienden geweest en geliefden die zeiden: ‘Jij bouwt een muurtje om je heen.’
Natuurlijk doe ik dat, gaf ik dan toe. Niet alleen een muurtje, er komt ook nog een borstwering op, met kantelen. Waarvandaan ik kokende pek kan werpen naar beneden.
En ik graaf een slotgracht waarin ik krokodillen laat rondzwemmen. En alligators. En kaaimannen. En gavialen.
En er komt een ophaalbrug. Die nooit wordt neergelaten.
GLAZENWASSER (23 JANUARI)
Misschien is het geen luiheid, zoals ik eerst dacht. Misschien heeft hij wel hoogtevrees en is dat de reden waarom de glazenwasser geen ladder bij zich heeft, maar in plaats daarvan mijn ramen lapt met behulp van een meterslange telescoopsteel.
Ik heb drie ramen aan de straatkant. Het grote raam krijgt drie vegen: op en neer, op en neer, op en neer. De twee kleinere ramen krijgen er elk twee.
Even later belt de glazenwasser aan: 14 euro alstublieft. Snel reken ik uit: dat is twee euro per veeg.
REYKJAVIK (22 JANUARI)
Gisteren. De mist.
Amper werd het licht. Het leek wel Reykjavik.
De hele stad ging onder het grijs gebukt. In de supermarkt keek iedereen strak voor zich uit.
Niemand floot, niemand flirtte. Iedereen wilde zo kort mogelijk buiten zijn. Snel naar binnen, serie bingen.
WALGING (20 JANUARI)
Ik walg van mensen die hun decorum zijn verloren. Die als lama’s op straat kwatten of terwijl ze pal achter me lopen de eerste letter van het alfabet boeren (of was het een ‘o’?). Mensen die met de top van hun pink in hun oor draaien en dan checken of er smeer meekomt.
Vanochtend vroeg ging iemand net toen we elkaar passeerden enorm gapen. Niet een beetje, die hele muil moest wagenwijd open. Hij leek wel een nijlpaard, ik had zin om een krop andijvie in het gat te gooien.
Schaamteloos, meende ik, je kunt toch op zijn minst je hand voor je mond houden. Maar een minuut later moest ik zelf gapen en deed ik precies dat wat de man van wie ik walgde had voorgedaan.
ZELFGESCHREVEN (19 JANUARI)
Ik passeerde een kraam met daarop de tekst: ‘Zelfgebakken frites.’ Zelfgebakken vind ik een overbodige toevoeging, wie zou de frietjes anders moeten bakken?
Als ik ChatGPT vraag om een blog van twintig woorden in de stijl van Erik Jan Harmens, krijg je:
Zitten. Kijken. Woorden als vogels laten landen. Stil. Denken: schrijf ik, of schrijf ik mijzelf weg? Toch maar schrijven. Ademen.
Ik kan er niks aan doen, maar ‘woorden als vogels laten landen’ vind ik helemaal niet zo gek. Misschien publiceer ik het wel. Onder mijn naam en dan zet ik erbij: ‘Zelfgeschreven’.
PIEUW PRRRIEP (17 JANUARI)
In de wachtkamer van het autismebehandelcentrum kijkt niemand elkaar aan. Velen dragen een koptelefoon, een enkeling een zonnebril. Bij de drankautomaat is men beleefd tot in het extreme: ga jij maar voor, nee, ga jij maar voor.
Ik wil thee, maar die optie staat niet op het display. Wel kan ik kiezen voor heet water, dus wordt het dat.
Ik plaats het kartonnen bekertje onder de uitloop en druk op ‘start’, waarna het hete water uit het pijpje náást de uitloop blijkt te komen. Snel het bekertje naar rechts, heet water op mijn hand, net doen alsof ik het niet voel. Dat kan ik goed: net doen alsof ik iets niet voel.
Steeds als een drankje bereid is, speelt de automaat een muziekje af: ‘Pieuw prrriep’. Bij elk drankje weer: ‘Pieuw prrriep’. ‘Pieuw prrriep’. ‘Pieuw prrriep’. Net als iedereen in de wachtkamer doe ik alsof ik het niet hoor. Maar in gedachten haal ik een bijl uit mijn tas.
DRY JANUARY (14 JANUARI)
We zijn halverwege Dry January en ik heb nog steeds niet gedronken maar dat doe ik al niet sinds 2013 dus dan zal het wel niet tellen.
De vraag: ‘Vind je het niet moeilijk om niet te drinken?’ pareer ik tegenwoordig met: ‘Vind jij het niet moeilijk om wél te drinken?
Vind jij het niet moeilijk om wakker te worden met een tong van kurk en een pommodorirood hoofd en dan de film van gisteravond af te spelen en je af te vragen: Wat heb ik gedaan? Wat heb ik gezegd?
Mensen vinden het soms belerend als ik over de voordelen van niet-drinken vertel, maar doen intussen niets anders dan verkondigen hoe leuk het leven is mét drank.
Het is allebei niet waar. Niet-drinken maakt je leven niet leuker, drinken ook niet. Een hond wel. Nina is altijd blij als ik thuiskom. Nooit niet.
IK BEN ER (9 JANUARI)
Ik fiets over straat en neem niet meer ruimte in dan die ik nodig heb. Er is genoeg ruimte voor anderen, zodat ook zij kunnen bestaan.
Ineens gaat er een garagedeur open, een oudere man komt naar buiten in zijn badjas (!) om midden op straat een sigaret op te steken. Nu moet ik dus om hem heen manoeuvreren en dat doe ik en ik zwijg er verder over, maar wat ik wel denk is: waar slaat dit op?
Even verderop rijden twee moeders op elektrische bakfietsen me tegemoet. Ik hoor niet wat ze zeggen, maar vrolijk zijn ze niet, ze klagen en foeteren en zijn duidelijk niet van plan om uit te wijken, dus moet ik dat doen. Ik kan dat niet rijmen met de nieuwjaarswensen die iedereen net nog aan elkaar heeft overgebracht, de kerstgedachte waar iedereen zo vol van was. ‘In de mensen een welbehagen’, toch?
Weer wat verderop maakt een straatveger zich op om over te steken. Hij ziet me aankomen, maar wacht niet tot ik voorbij ben. Hij steekt gewoon over. Dus ik vol in de remmen en nu overweeg ik om zijn bezem af te pakken. Niet dat ik die nodig heb, ik heb al een bezem.
Lees alle blogs hier: https://www.erikjanharmens.nl/blog


 
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
            