Dagboek uit New York

Jonah Falke

september 2023

Dag 1: Rome

Mijn moeder en ik zouden met de trein naar Rome reizen. De reden om samen weg te gaan werd ingegeven door een ziekte. Op een namiddag was er een ziekte - zo slinks als een schurfterige zwerfkat - haar leven binnengeslopen. In de dagen die getekend werden door de heldere schaduw van de dood, was samen een reis maken nog iets wat ze graag wilde doen. Mijn vader en ik hadden al veel door Europa gezworven. Waarom hadden wij dat nooit gedaan? Ik stelde voor om naar de stad te gaan waar zij ooit het gelukkigst was. Waar de architectuur, de kunst en het eten haar het meest bekoren: Rome

Toen de dood tot gerucht verworden was - mijn moeder was inmiddels genezen verklaard - verloor ze dit reisje uit het oog. Je kunt ook niet je verdere leven in het existentialisme blijven hangen. Aangezien ik het liefst weg ben – enige onthechting, afstand, onbekend terrein, een ander landschap, een taal die je niet verstaat, helpen tegen bijna alles - was ik het die haar meermaals herinnerde aan haar idee. Ze leek echter steeds minder zin in Rome te hebben. Na de laatste jaarlijkse controle in het ziekenhuis zei ze: ‘Kunnen we niet ergens anders heen?’ Ik stelde voor om naar New York te gaan. Ik wist dat ze de stad al jaren met een vriendin wilde bezoeken, maar samen met die vriendin zag ze zichzelf enkel verdwalen tussen de vele en de hoge gebouwen. En mijn vader is veel, maar niet erg reislustig meer. We zouden samen gaan.

Ik heb nooit veel over mijn moeder geschreven. Om te kunnen schrijven is er afstand nodig. Mijn redacteur zei: ‘Je hoeft toch ook niet over alles te schrijven?’ Dat leek me nou juist wel de bedoeling. Over álles schrijven. Misschien kan ik het pas als ze er niet meer is en dat nu het sentiment genadeloos op de loer ligt. Wellicht moet ik dit reisje ook als een participerend journalistiek project gaan zien, mocht het sentiment dreigen te verslappen. Participerende journalistiek vereist dat je je in zekere zin aanpast en verder zo min mogelijk oordeelt. Ook als zoon kun je participeren en waar nodig assimileren. Bovendien is alles uiteindelijk een participerende bezigheid. De dood komt vanzelf, tot die tijd is het aanpassen geblazen. De komende negen dagen zal ik er verslag van doen.

In de dagen voor ons vertrek belde mijn moeder mij geregeld, bezocht ze de bank, een telefoonwinkel en bond ze gekleurde linten aan haar koffer. Alles om maar niets aan het toeval over te laten. Alles om maar zo zeker mogelijk aan boord van het vliegtuig te kunnen stappen.

Nederlanders schijnen een van de meest over-verzekerde volken ter wereld te zijn. Zelfs die eerdergenoemde dood is te verzekeren. Reclamespotjes van verzekeraars willen je met invoelende stemmen verleiden om tot na je dood te regeren. Om het aardse leven van anderen, de achterblijvers, te vergemakkelijken. Nobele gedachte. Het fascineert me dat men zo rustiger denkt te kunnen sterven, als alle rekeningen vereffend zijn. Als je dan toch de verliezer bent, zou ik liever met wat schulden sterven dan quitte spelen.

Ik kan niet ontkennen dat ik me stoorde bij de zoveelste schijn van onzekerheid die mijn moeder in het leven riep. Ik zei: ‘We gaan naar Manhattan, niet naar de rimboe.’ Maar je ergeren aan provincialisme is pas echt provinciaals en kleinburgerlijk. Bovendien concludeerde W.F. Hermans ooit dat alle literatuur provinciale literatuur is, en dat weerhoudt mij ervan om verdere ergernissen te formuleren.

Hoewel ik geen gekleurde linten aan mijn koffer knoopte, zou ik proberen New York te zien als een groot dorp en mijn moeder als het personage dat nog nooit zo ver van huis is geweest.

Dag 2: Vlucht

In de rij voor het vliegtuig zei mijn moeder: ‘Eerst mogen de mensen met hulpstukken aan boord.’ De rij kroop langzaam voort en ik dacht: veel handicaps laten zich niet meteen zien. Ze voegde eraan toe, terwijl ze naar de andere wachtenden keek: ‘Eigenlijk jammer dat er geen mondkapjes meer zijn. Ik hoop dat ik niet naast iemand zit die naar rotte vis ruikt. Of krabt, iemand die heel hard krabt, daar kan ik ook niet tegen.’ Hoewel ze geen hekel heeft aan mensen, is walging nooit ver weg als de vreemde opdoemt in je aura. 

Hoewel er voornamelijk jong luchtvaartpersoneel aanwezig was, was ik vooral geïntrigeerd door een steward van ongeveer zestig jaar oud. De jeugd is charmant, maar ouderdom onontkoombaar. Hij had lang grijs haar, het was alsof een ouderwetse directeur een dagje op de werkvloer meedraaide om beter begrip te krijgen. De man was lang en boog zich vriendelijk naar de passagiers om te vragen wat ze wilden eten, een grijze lok viel dan wat naar voren. Ook hij was jong geweest. Misschien net als zijn collega’s vroeg begonnen, maar nooit gestopt en was hij ouder geworden in het vliegtuig - in de lucht - tussen vertrek en aankomst. Het was waarschijnlijk gewoon het beleid van de luchtvaartmaatschappij; je kunt mensen niet te snel afschrijven. Inclusiviteit, ook in de lucht. 

De medepassagiers roken niet naar rotte vis en er werd niet te hard gekrabd. Naast ons zat een gezin met een baby van ongeveer een jaar oud. De ouders spraken niet met elkaar, slechts via of over het kind. De afstomping van hun relatie was weinig om jaloers op te zijn. Het kind verscheen, de liefde of samenhang tussen de twee verdween. Ik suggereerde: ‘Misschien is die man niet eens de vader, maar gewoon een toevallige passagier die af en toe het flesje vasthoudt?’ Mijn moeder leek dat idee niet te delen. Kort daarna toverde de man speelgoed uit een tas, het kind kalmeerde. Ik hield het gezin vanuit mijn ooghoek in de gaten. Misschien waren ze slechts getrouwd om een greencard te verkrijgen. Mensen trouwen soms met halve vreemden voor minder. De gedachte dat dit kind misschien een bijproduct was om bureaucratie te omzeilen, vond ik even tragisch als intrigerend.

Terwijl het vliegtuig ruw zijn landing in het beloofde land inzette, kreeg de baby borstvoeding. Een stewardess, vlak naast me, mompelde: ‘Hold your baby.’ Twee Amerikaanse oudere dames keken verbaasd naar de moeder en leken zich af te vragen waar ze het lef vandaan haalde om haar borst te ontbloten. De tijd dat de dames zelf borstvoeding gaven, moet net na de oorlog zijn geweest.

Zoals altijd was ik nerveus voor de douane hier. Het lijkt wel alsof het woord 'onvriendelijk' speciaal is uitgevonden voor Amerikaanse ambtenaren en hun stempels. Maar het was zomer, en vrijdagmiddag, het weekend aanstaande. De douanebeambte stempelde mijn paspoort en vroeg met een glimlach hoelang ik zou blijven, waarna ik mocht doorlopen. Toen mijn moeder aan de beurt was, zei ze: ‘Is dat je zoon? Ik ben jaloers. Ik zou ook met mijn zoon willen reizen, maar die is pas twaalf. Misschien kan dat later, als hij volwassen is.’ Ze zette stevig een stempel in mijn moeders gloednieuwe paspoort en zei: ‘Welcome to the United States of America, ma’am.’

Dag 3: Immigrant

Op aanraden van een vriend - die vaak langere tijd in New York verblijft - boekte ik dit hotel voor christelijke reizigers. Het bevindt zich aan de 23rd Street, net naast het beroemde Chelsea Hotel. Het opende zijn deuren in 1898 met als missie een thuis te bieden aan vluchtelingen, migranten en immigranten. Tussen 1865 en 1900 trokken er 700.000 Duitse landverhuizers naar Amerika, en velen vonden hun eerste onderkomen in dit hotel. De vriend, met zijn Twentse accent, zei: 'Het is erg basic, maar het ontbijt is goed. Je hoeft niet gelovig te zijn, trouwens.’ Het hotel was even gedateerd als het beroemde Chelsea Hotel moet zijn geweest vóór de renovatie: een aangenaam zooitje. Het spook van efficiëntie leek hier niet rond te waren. Alles was meerdere keren gerepareerd maar nooit gerenoveerd. Toen ik ging douchen, viel de douchekop uit de muur en werd ik bedekt met een laagje betongruis.

Op de eerste verdieping van het hotel was een kapelletje te vinden. Om zeven uur zou er een kerkdienst plaatsvinden, maar er was geen priester en geen enkele bezoeker te bekennen. Wel zat er een kartonnen paus op de achterste kerkbank, gevormd in de vorm van de bank zelf.

Met name in Canada ben ik veel in kerken geweest. En overal in Noord-Amerika lijkt zelfs het katholicisme iets glads, plastics te hebben. De pracht, praal én het maakbaarheidsdenken worden hier serieus genomen; God lijkt iets voor de onverzekerden.

De volgende ochtend, in de ontbijtzaal, blies een ventilator gretig en verspreidde zo de overheersende geur van spek. Een oude dame at bacon en las in een versleten bijbeltje. Een man die ik vermoedde de priester te zijn, nam plaats en keek beteuterd rond, teleurgesteld dat er niemand was komen opdagen voor zijn kerkdienst. Ik las The Wall Street Journal, want soms helpt het om naar beurscijfers te kijken als je de wereld wilt begrijpen, net zoals bij een abstract schilderij. Toen keek ik naar mijn moeder, en drong het besef van een groot misverstand tot me door. Het moet voorgoed uit de wereld geholpen worden dat ieder mens alleen op de wereld komt. Het is iets voor melancholische romantici om te zeggen: je komt alleen en je gaat alleen. Maar een mens komt nooit alleen. Er is altijd de moeder, soms een dokter, een gynaecoloog of een vaderfiguur.

We gingen de straat op. Misschien was het de jetlag, maar mijn moeder zei dat ze overweldigd was en dat ze pijn in haar nek kreeg vanwege die hoge gebouwen. Ze kon zich niet helemaal voorstellen dat ze nu hier was. Ze zei: 'Maar nu ik hier ben, durf ik overal heen.' Ook zij was niet alleen gekomen, maar nu kon ze wel overal alleen naartoe gaan.

Nadat we een paar winkels met tweedehandskleding hadden gezien, zei ze: 'Ik moet een zeecontainer vullen en een handeltje beginnen. Dan word ik steenrijk. Ik zie hier dingen die ik voor twee euro heb gekocht in Nederland, en die ze hier makkelijk voor 50 verkopen.' Het waren de dromen van een immigrant. De verleidelijke belofte van Amerika, waar niet God, maar het spook van maakbaarheid en rijkdom met een glimlach neerdaalt.

Dag 4: Roze

We liepen richting Chinatown en ik passeerde de straat waar mijn ex-vriendin vorig jaar oktober uit de metro stapte, op de kruising van de Achtste Avenue en de Veertiende Straat. Ik maakte toen letterlijk een sprongetje van vreugde, iets wat ik normaal nooit deed. Een paar uur eerder was ik, vorig jaar, aangekomen met een cruiseschip dat in elf dagen van Rotterdam naar New York voer. Na de zee doemde plotseling de stad op. Het maakte me wat melancholisch om nu dezelfde straten en restaurants te zien, waar niets was veranderd, dezelfde mensen werkten, en wij toen nog niet wisten dat ons einde al in de lucht hing. Het eerste wat we in oktober deden was de liefde bedrijven in The Jane Hotel. Onze kamer was niet veel groter dan een doodskist. Ik stootte mijn knie en liep nog dagen mank.

Aan de andere kant, deze stad is zeer onverschillig voor kleine menselijke gevoelens, wat het ook makkelijker maakt om gewoon door te gaan, verder te lopen en te kijken. Mijn moeder en ik liepen door Little Italy, waar de straten gereed waren gemaakt met grote hoeveelheden chloor, voor weer een nieuwe dag. De straten waren zo leeg als ze in een dorp op zondag kunnen zijn. We dronken een espresso en ik werd een beetje verliefd op de vriendelijke, flegmatische serveerster, wat wat lichtheid bracht.

In Chinatown doen ze niet aan een rustige ochtend, het was er zo druk als altijd. Op een straathoek zat een man op een zelfgemaakte viool te spelen. Hij leek er niemand een plezier mee te doen, en zichzelf het allerminst. Mijn moeder zei: 'Ik krijg tandpijn van dat gekras.' Drie blokken verderop meende ze hem nog steeds te kunnen horen.

Misschien door de melancholie die me toch bleef achtervolgen, kocht ik een fortune-cookie. Er stond: Er stond: ‘Probability of success: excellent. springtime splendors are here all out, better than ever, with no doubt. For those people pious and devout, there shall neither flood nor drought.’ Wat de laatste zin mocht betekenen - dat er voor de vromen geen droogte of overstroming zal zijn - wist ik nog niet zo zeker.

We liepen twintig kilometer en wel tien keer werd mijn moeder gecomplimenteerd om het knalroze pak dat ze droeg. In het dorp, Ulft, waar ze geboren werd en nog altijd woont, trekken sommige mensen hun wenkbrauwen op als ze zich zo uitdost. Hier waren vooral vrolijke zwervende mannen die haar nariepen, en vele vrouwen glimlachten naar haar. Een van de mannen die haar nakeek, zei: 'You look great in pink, make sure you visit Brooklyn’. Hij hield een fietszadel op een staf vast en liep er vrolijk achteraan, zoals kinderen een stokpaardje volgen. Ik zei tegen mijn moeder: 'Je wordt nog de dorpsgek hier.’

Die avond op de binnenplaats van het hotel ontmoette ik een bouwvakker uit Zuid-Afrika. Hij was hier voor de begrafenis van zijn tante. Hij vroeg wat ik hier deed en zei: 'Oh, is je moeder die vrouw in de roze jurk? Ik dacht dat ze je vriendin was. Ze ziet er zo jong uit. Ben jij getrouwd? Heb je een vriendin?' Tegen vreemden is het makkelijker om eerlijk te zijn. Ik vertelde hem over het afgelopen jaar en hij zei: 'Je bent nog jong genoeg voor een toekomst.' Voor de troost die vreemden bieden, ben ik ontvankelijker omdat er geen gedeeld verleden is. Net zoals Amerika een land is met weinig geschiedenis. Misschien is dat ook in de hoofden van de mensen doorgedrongen. Het is geen land dat door oorlog is verscheurd. Waar de gebouwen en mensen niet zijn verminkt door bombardementen in het verleden. Allicht leven de trauma’s in hun geboorteland, maar hier zijn ze niet.  

Dag 5: Overleven

De hitte kwam en leek voorlopig niet van plan te vertrekken. We liepen naar het MoMA over Sixth Avenue. Mijn moeder zei: 'Aan die daklozen die voor dood langs de kant van de weg liggen, kan ik niet wennen.' In tegenstelling tot de meesten bleef ze soms even staan en prevelde ze: 'Helemaal van de wereld...' Of het elders beter is, wist ik eigenlijk niet. Er waren hier meer mensen, dus liepen er ook meer mensen voorbij. Na het ontbijt graaide ik in mijn zak en gaf een dakloze een paar dollar in muntgeld. Hij zei: 'Why don't you have a five?' Hij keek naar het geld, aarzelde en smeet het toen over het trottoir. Het rinkelde mooi, maar ook de gever verlangt naar een klein beetje liefde. Hij beende woest weg en schoot zonder te kijken en al scheldend de drukke straat op. Mijn zin om mensen wat geld te geven was geslonken.

Ervan uitgaande dat een mens maar één keer leeft, keken vooral de rijken opvallend ongelukkig en verveeld, alsof de wereld hen enkel nog tot last was. Die ergernis kent vele gedaanten. Een meisje rende voorbij met een T-shirt waarop stond: ‘Anti Social Running Club’. Een vrolijke jongen droeg een wat gedateerd T-shirt met de tekst: 'Happiness is a dead terrorist.' De woorden werden geflankeerd door een wapperende Amerikaanse vlag.

Die haat mag dan diep geworteld zijn in deze samenleving, de tijd van grote aanslagen leek voorbij. Ook dat was wellicht een effect van covid. Toen de pandemie over de aarde raasde, schreef Dabiq - het magazine van IS - om het Westen te mijden. Een verkouden terrorist of de terrorist die vroegtijdig, voor de daad, op de IC belandde, diende voorkomen te worden. Dabiq blinkt al decennia uit in cynisme, ze voorzagen de geradicaliseerden bijvoorbeeld van tips over welke vrachtwagens men zou moeten gebruiken bij een aanslag: bij voorkeur modellen waarbij de remmen niet blokkeren als je over iets heen rijdt.

Voor het Museum of Modern Art stond een meisje te braken op het plaveisel. Ze werd ondersteund door haar ouders die kalm tegen haar spraken. Daarna nam ze een slok cola en liepen ze verder. Een paar meter verderop zat een man die ooit ernstig verbrand was: hij had geen oren, geen neus en vingers meer, maar hij rookte wel een sigaret met zijn stompjes. Misschien was het de hitte, maar hoe verwrongen ook: in alle gedaanten, soms ten koste van een ander, leek de mens tot overleven in staat.

We gingen naar Central Park en het deed mijn moeder goed om weer tussen de bomen te zijn en even te ontsnappen aan de hitte en de herrie. Ze zei: 'Als ik een zwerver was, zou ik hier in de bosjes gaan liggen.'

Dag 6: El Quijote

Mijn moeder leest al wekenlang het boek Just Kids van Patti Smith. Aangezien het Chelsea Hotel op slechts honderd meter afstand is, wil ze het hier uitlezen. Net als veel sterren woonde Smith daar met fotograaf Robert Mapplethorpe. Het verhaal speelt zich af eind jaren zestig, tijdens het hoogtepunt van de hippiecultuur, terwijl hun liefdesverhaal zijn piek bereikt en dan ten einde loopt. Niettemin nemen hun artistieke carrières een vlucht en bloeit hun vriendschap. In ons hotel, voor christelijke reizigers, is Moeder Teresa de enige beroemdheid die hier in de jaren zestig verbleef, in kamer 409.

In restaurant El Quijote, dat bij het Chelsea Hotel hoort, moedigde iemand Patti Smith aan om te gaan zingen. Een paar dagen geleden zat er aan de bar van El Quijote een dame uit Queens op ons te wachten. We raakten bevriend op het cruiseschip dat ik vorig jaar van Rotterdam naar New York nam. Ze is een nazaat van Spaanse en Italiaanse immigranten, die ook per schip naar hier kwamen.

Toen we elkaar zagen, begon ze te schreeuwen en gooide ze haar handen in de lucht. Ik liep met mijn armen gespreid op haar af, alsof er een heilige aan de bar zat. Ik had geen oog voor de portier bij het naar binnen gaan. Het geconditioneerde personeel van het restaurant annex cocktailbar leek niet gewend te zijn aan zulke uitbundigheid, maar ze glimlachten wel gedwee. Hoewel opgewektheid de natuur van mijn vriendin is, vergeet ze nooit om eerlijk te zijn. ‘The next time you suggest dining downtown on a Sunday, I will break your legs. The subway is horrible on weekends!’ En later: ‘I hate kids, but if I met my second husband earlier we would have kids.’ En ook: ‘Eighty percent of the Americans are annoying people.’

We verlieten de bar en namen plaats op het terras. Stiekem rookten we aan tafel, iets dat hier alleen op straat is toegestaan. De serveerster liet ons begaan. ‘I'm on your side,’ zei ze knipogend. Ik vroeg haar naar de Amerikaanse verkiezingen. ‘I don't wanna get depressed, so I don't follow it.’ Maar echt nieuws verspreidt zich in de wandelgangen, er is geen ontkomen aan. Op sommige dagen vreesde ze dat er een burgeroorlog aanstaande was, al zag ze Trump niet nog eens winnen. Maar Biden eigenlijk ook niet. Het enige voordeel van Trump leek me dat een burgeroorlog dan zeker werd afgewend.

Mijn moeder zei laconiek: ‘Just come to Ulft.’ Onschendbaarheid is een illusie. De vluchteling kan in iedereen huizen. Wie het tegenovergestelde beweert, zou ik een tikkeltje naïef willen noemen, zoals een kind dat denkt dat z’n vader de sterkste man ter wereld is. Ik zei tegen de vriendin dat ze in Ulft inderdaad voorlopig veilig was, maar zich wel zou gaan vervelen. ‘Is there a bar?’ Die is er. Zeker in oorlogstijd moet er gedronken kunnen worden.

De vriendin vroeg waar ik mee bezig was in deze periode. ‘That poverty thing must have made you depressed.’ Ik zei dat ik de Nederlandse psychiatrie aan het onderzoeken was en een boek schreef over de Bible Belt. ‘You're still a weird guy.’ Maar het idee van religie snapte ze wel, mits mensen hun drang tot bekeren inhouden. ‘Religion, drinking, sport. All the same: consolation, a way to life,’ zei ze. ‘Drinking as a religion, I like that.’
Daar proostten we op en toen kwam de paella op tafel. Een paar uur later brachten we haar naar de metro en verdween ze onder de grond. Volgend jaar zouden we elkaar weerzien op een cruiseschip, ergens op deze wereld, of als de oorlog uitbreekt, in Ulft. Je hebt mensen die je je hele leven wilt blijven zien, en daar was zij er een van.

De volgende ochtend zat ik in de lobby van het hotel en hoorde ik de bouwvakker uit Zuid-Afrika een taxi bestellen die hem naar de begrafenis van zijn tante zou brengen. Mijn moeder en ik gingen de straat op. Het terras van El Quijote was leeg, maar in de ochtendzon zag ik onze sigarettenpeuken als verzakte grafstenen uit de plantenbak steken. Een paar straten verderop kocht ik een maatpak. In de paskamer keek ik in de spiegel en zag ik een vermoeide, vroegtijdig aan lagerwal geraakte zakenman staan, die zich niet meer kon herinneren waarin hij had geïnvesteerd.

Dag 7: Rechtsfilosoof

Om de hoek van de universiteit, op een bankje in het Washington Square Park, ontmoette ik een docent rechtsfilosofie. Zijn werk, waarin abstractie en concreetheid samenkomen, was me onbekend, maar ik vond het een uitmuntende combinatie. Een vriendin had gezegd dat ik hem echt moest ontmoeten in New York. Ze zei: 'Ik denk dat jullie het goed met elkaar kunnen vinden.' Haar voorspelling bleek juist.

Vroeger bewonderde ik mensen in de academische wereld buitensporig. Waarschijnlijk een minderwaardigheidscomplex dat ingegeven werd door een gebrek aan diploma’s. Maar de academische wereld is nogal een gesloten of zelfs dove wereld. Wie oplet, kan op straat dezelfde dingen leren, zo niet meer. De rechtsfilosoof verwoordde het helderder: 'Een universiteit is eigenlijk de privatisering van kennis, wat niet de bedoeling zou moeten zijn.' Ik vroeg hem of hij 'de wereld' niet miste. Dat deed hij. Om die reden trad hij af en toe in de publieke ruimte, zoals met een publicatie in een krant over de vraag waar een afgezet ledemaat naartoe gaat. Mag je het houden of wordt het eigendom van het ziekenhuis of de staat? Conclusie: je ledemaat blijft van jou. Een man had van zijn afgehakte been een lamp laten maken.

Het parkje had bij vlagen iets weg van een open inrichting. Empirisch onderzoek. Hoewel er democraten aan het roer staan - Joe Biden is de president van het land en Eric Adams de burgermeester van de stad - lijkt bezuinigen op de gezondheidszorg toch wat de heren het liefste doen. De rechtsfilosoof zei: 'Ja, maar wat hier als sociaal-liberaal wordt beschouwd, komt in Nederland overeen met de rechtervleugel van de VVD. Liberalen hier zijn waarschijnlijk alleen wat vriendelijker naar migranten.' Met enige weerzin gaf hij toe dat zijn onderbuikgevoel hem influisterde dat Trump het volgend jaar nogmaals mocht doen als president. De sensatiezucht heeft zich al lang in de politiek genesteld. In dit land is veel amazing en maar weinig profound. Voor een rechtsfilosoof moest er veel werk zijn in dit land. 

Ik vroeg naar zijn nieuwe projecten. Hij is geïnteresseerd in Freud en Lacan en overweegt om iets te doen met mensen op de hoge functies binnen corporate businesses – als Google en Amazon - die zich aan psychoanalyse laten onderwerpen. Als geld geen rol meer speelt, komt de ziel en het verleden om de hoek kijken. Fascinerend, al ben ik geen Freudiaan. Het onbewuste mag wat mij betreft het onbewuste blijven. Zoals mijn goede vriend en schilder Joris Geurts eens zei: ‘Was im Dunkeln ist, soll im Dunkeln bleiben.’

Het was wederom een warme dag en we verbaasden ons over mensen met veel geld. De eindeloze drang om meer te verdienen. Ik zei: 'Ik heb niets tegen veel geld verdienen, maar wat moet je met al dat geld als je geen ideeën hebt om het te besteden?' Hij gaf weleens lezingen over Hannah Arendt aan bankiers. 'Dat geeft ze tenminste eens iets anders om over te praten dan de zeven vinkjes van Joris Luyendijk.' Hannah Arendt had nuttige inzichten voor iedereen, zoals: “Politieke kwesties zijn veel te belangrijk om aan de politici te worden overgelaten.” Maar ook iets wat achterhaald leek in dit tijdsgewricht: “Oorlog is uitgegroeid tot een luxe die slechts kleine landen zich kunnen veroorloven.”

We namen afscheid en zouden in Amsterdam verder praten. Ik wilde mijn moeder niet te lang alleen laten. Een taxi bracht me naar de andere kant van de stad, waar ik haar al winkelend aantrof. Wellicht speelden de hitte en vermoeidheid een rol, maar het gebrek aan alleen-zijn en tijd om te werken begon zijn tol te eisen. Ik snauwde, in het Achterhoeks. Wie het decorum verliest valt terug op zijn moedertaal. Ze vroeg: 'Hadden we niet minder lang weg moeten gaan?' Het chagrijn hield aan, en ze zei: 'Je lijkt wel een vrouw, met die stemmingswisselingen van je.' Het feminisme laat je in de steek, dacht ik. Maar in dit non-binaire tijdperk kan alles. Dat wat vroeger een man genoemd werd, kan soms een draak met stemmingswisselingen zijn. Ze zei: 'En toch houd ik van je.' Ik riep mezelf tot de orde, ging me weer gedragen en begon ook weer Nederlands te spreken.

Dag 8: Geesten

Het maakt niet uit wat mijn moeder draagt; dagelijks blijft ze aangesproken en gecomplimenteerd worden door passanten. Zo ook door een oude vrouw met een rollator op Seventh Avenue. Ze zei: 'I think you look wonderful.' Van alle miljoenen mensen die er in deze stad krioelen, herkende ik deze vrouw uit duizenden. Ik zei: 'You live in the Chelsea Hotel, right?' Ze keek op en zei: 'Yes, I do, young man.’

Onlangs zag ik de documentaire Dreaming Walls: Inside the Chelsea Hotel. Het gaat over de verbouwing en het verleden van het hotel. De film volgt permanente hotelbewoners die er in de jaren zestig kwamen wonen en niet op de vlucht sloegen voor de vooruitgang. Ze hielden hun poot stijf en bleven op de eerste verdieping wonen. De verbouwing duurde tien jaar en ze leefden tussen het bouwafval, de herrie, en het opbollende afdekplastic. Halverwege de film stopte ik met kijken omdat er te veel vermoeiende types in zaten die zich denk ik het best laten omschrijven als miskende kunstenaars. Wat wil je ook op een plek waar de faam tot de maan en terug steeg, maar jou oversloeg? ‘You're a real artist, right?’ zegt een bewoonster tegen haar man in zeurderig Amerikaans. De man maakt droedels van schilderijen, hij knikt miskend, zij het instemmend.

Deze vrouw was de enige die me wel beviel in de documentaire. Merle Lister is haar naam. Ze was een danseres en werd geboren in Canada. In de film zegt ze over het Chelsea Hotel: 'It's a fantasy land, where people find pleasure and get away from reality.' En: 'We are not people, we are ghosts.' Ze danst met een bouwvakker, praat met hem over geesten en lacht ondeugend en maakt leeftijd zo weer eens tot een illusie.

Met een zachte stem begon ze meteen weer over de geesten die we zijn als mensen, maar ze keek mijn moeder aan alsof ze geen geest maar een engel zag. De twee leken voor elkaar gemaakt. Geen vreemden. Ze straalden, en binnen een paar tellen vroeg de vrouw naar het sterrenbeeld van mijn moeder, om haar naam en wat voor werk ze deed. ‘She works in a kindergarten’, vulde ik aan. 'Oh, that's a very important job.' Ik zag de twee praten en de vrouw deed me denken aan mijn oma, iemand die niet bang was voor vreemden, maar ontwapenend was en overal Anschluss zocht en vond.

Het gezelschap van dergelijke mensen valt eigenlijk altijd te verkiezen boven dat van mensen zonder tijd, met ambities, en opgejaagd door zelf in het leven geroepen geesten. Ook mijn moeder was zo iemand of zou zo iemand worden, iemand die jaloersmakend goed in het leven is. Een dag eerder zei ze nog: ‘Ik heb ook veel pijn, maar ik probeer er gewoon elke dag iets van te maken.’ Een platitude? Liever denk ik aan Leonardo Davinci die schreef: “Eenvoud is de ultieme verfijning.” 

Alsof ze een half leven hadden gedeeld langs die drukke straat namen ze hand in hand afscheid. De volgende keer moest mijn moeder haar beslist opzoeken in het hotel. In de dagen die volgden keek mijn moeder telkens omhoog en rond de ingang van het Chelsea Hotel. Maar Merle Lister liet zich niet meer zien. Het is wat geesten doen; ze verschijnen en verdwijnen, maar ze blijven bestaan.

Dag 9: Uitgever

Op een lawaaiige straathoek in Little Italy troffen mijn moeder en ik een uitgever. Joost Elffers is zijn naam. Hij werd een jaar na de oorlog in Nederland geboren en trok op zijn tweeëndertigste naar hier. Toen ik hem door de menigte zag komen, herkende ik meteen de blik van iemand die nog steeds vol nieuwsgierigheid is over wat de wereld te bieden heeft, en vice versa. Hij schudde me ferm de hand en zei: 'Goed je te zien,' alsof we elkaar al kenden en veel bij te praten hadden. Hij was al in de zeventig maar droeg de jaren niet mee als last. Deze stad is vermoeiend, maar houdt je wel jong.

Hij nam plaats bij mijn moeder, en ik bestelde een koffie voor hem aan de bar. Toen ik terugkwam, begon hij te praten over 'de gedecentraliseerde economie van New York', en mijn moeder keek zowel bezorgd als opgelucht toen ik weer plaatsnam. Hij strooide gul met aforismen over kunst, uitgeven, politiek, filosofie, en de schaal van kunst en zaken, die je zowel letterlijk als figuurlijk kan vergroten. Hij zei onder andere: 'In Nederland denken ze allemaal veel te klein. Maar ze denken vaak wel dat ze het middelpunt van de wereld zijn.' Dingen werden in een ander perspectief geplaatst, en ik probeerde alles te onthouden, omdat alles uiteindelijk waarschijnlijk wordt bepaald door perspectief. Hij sprak, en ik glimlachte. Hij zei: 'Als jij een aardige jongen bent met een slecht idee, vind ik dat niet zo erg. Als je een vervelende kerel bent met een goed idee, is het veel vervelender. Want aan dat slechte idee kunnen we iets doen.' Er heerste in deze stad een aangenaam opgewekte sfeer waarin ik als buitenstaander graag een tijdje zou willen vertoeven. De zwaarte en het verleden die Europeanen dragen, leken hier niet aanwezig te zijn. Alleen al het besef dat je hier kunt leven en wakker kunt zijn terwijl iedereen thuis - in Europa - slaapt, stemt vrolijk.

De uitgever groeide op in een milieu waarin hij leerde om zo onafhankelijk mogelijk in het leven te staan, om niet voor een baas te gaan werken. Misschien was dit een nawee van de oorlog: iedere vorm van gezag diende te worden gewantrouwd. Het bracht hem veel, de wereld van het grote succes lachte hem toe. Hij zei: 'Maar ik groeide arm op, hoewel er veel kennis en kunde waren. Dat was een zegen. Toch wist ik eigenlijk niet hoe je als individu moest leven. Dat heb ik hier geleerd.' Hij vertrok naar New York omdat hier nog twee miljoen Joden woonden. Hij vond hier wat in Europa grotendeels was uitgeroeid.

Hij nam ons mee uit lunchen. Onderweg passeerde een limousine ons stapvoets en gelijktijdig vroeg een zwever naar kleingeld. Hij gaf hem 50 dollar, de man keek op van het geld alsof hij de Messias zelve was tegengekomen. De rijkdom kleefde aan hem, maar niet op een vervelende manier. Hij zei: 'In Amerika zijn er nauwelijks sociale voorzieningen, dus moet je veel zelf doen.' Hij leek me een echte, aangename liberaal, zo iemand die de minder bedeelden niet vergeet maar verder weinig overheidsinmenging en bemoeienis verwacht.

We verlieten Little Italy en stapten een restaurant binnen waar het leek alsof we ons midden in Parijs bevonden. Europa was er redelijk goed nagebootst en ook dat ontnam me de zin om hier morgen te vertrekken. We aten en misschien kwam het door de welvaart dat me de armoede des te scherper opviel, dus het kwam opnieuw ter sprake. Hij zei: 'Armoede is niet zo erg; liefdeloosheid is veel erger.' Mijn moeder zei: 'Ik ben ook opgegroeid in een arm gezin, mijn ouders werkten heel hard. Ze waren creatief zonder het te beseffen.' De uitgever veegde zijn mond af, wierp zijn servet op tafel en zei: ‘Hoe moet jij nu een goede schrijver worden, als je zo’n moeder hebt?’ 

Dag 10: Kleermakers, konijnenfokkers, vluchtelingen en reizigers (slot)

De banken in de lobby zijn groot en diep. Ook dat voedt mijn weerzin om op te staan en weg te gaan. We wachten op een taxi die ons naar JFK Airport zal brengen. Naast ons zit een bejaard Duits echtpaar waarvan de man fanatiek aan het knikkebollen is geslagen. Er staat een christelijke zender op. Vierentwintig uur per dag kun je er naar kijken in de lobby. Nu is er iemand aan het woord die God heeft gevonden en hartstochtelijk vertelt hoe haar leven vroeger was en hoe het nu is, maar er lijkt niemand acht te slaan op haar bekering.

Toen we vorige week in New York aankwamen, was het aangenaam nazomerweer. Een hittegolf volgde. Als we in de taxi stappen, begint het te regenen en te onweren in de verte, alsof het afgesproken werk was. Het is een wat dramatisch einde. De chauffeur zegt dat hij moe is van de dag en hij haat New York over het algemeen. Ik vraag hoelang hij al chauffeur is, misschien is het een bevlieging. 'Nee, al twintig jaar.' Hij heeft zich kennelijk verzoend met zijn lot, maar niet met deze dag. Meerdere keren zegt hij: 'Normaal duurt deze rit veertig minuten, we zullen er nu twee uur over doen.' Hij concludeert dat wij zijn laatste klanten van de dag zijn.

Op de snelweg passeren we een oud kerkhof dat pal langs de weg ligt. Er staan evenveel graven als er wolkenkrabbers in Manhattan prijken. Misschien is een grafsteen van een meter hoog wel precies goed voor een mensenleven, terwijl zo'n wolkenkrabber nogal megalomaan lijkt te appelleren aan de eeuwigheid. Dit reisje werd ingegeven door de dood en hoewel de graven hun best doen om je aan dat voorland te herinneren, lijkt mijn moeders dood inmiddels een achterhaalde, ouderwetse gedachte. Ze is gezond en vitaal. Soms denk ik zelfs dat ze de eeuwige jeugd heeft. Dat heeft niets met leeftijd te maken. Er zijn kinderen die al rijp lijken voor het bejaardentehuis. Mijn moeders jeugdigheid was iets wat ik ook bij veel ouderen hier herkende. Want al ontneemt New York je je slaap, doet het je sneller lopen, en maakt het je moe, het geeft je tegelijkertijd ook levenslust.

Toch zag ik mijn moeder een paar keer ongelukkig kijken de afgelopen dagen. Dan leek het alsof ze even haar ware leeftijd voelde. Vanochtend nog, in de ontbijtzaal, zag ze me niet binnenkomen. Pas toen ze me zag staan, klaarde ze op. Ik vertelde het haar. 'Ach, moet jij zeggen,' zei ze. 'Jij kijkt eigenlijk meestal alsof de wereld morgen vergaat.' Daar viel weinig tegenin te brengen. Ik wens de chauffeur een fijne avond en een goed weekend. Hij zegt: 'Morgen gewoon weer werken.' En hij wijst richting New York, dat je in de verte kunt zien liggen.

Als we in de rij voor de douane staan, zegt mijn moeder dat ze het mooiste aan New York de diversiteit van nationaliteiten vond die er wonen. 'Iedereen komt ergens anders vandaan, en dat is geen enkel probleem.' Dit besef lijkt ook bij de douanebeambten doorgedrongen. Net als op de heenreis zijn ze van het vriendelijkste soort. Het is opvallend, alsof ze net als de Parijse obers op een cursus vriendelijkheid zijn gestuurd, om de vreemdeling niet langer enkel als indringer te beschouwen. Misschien komt het toch nog goed met de wereld, misschien moet ik echt eens ophouden met fronsen.

In het vliegtuig naar Amsterdam staat de airco zo hoog dat het vriespunt nadert. Mensen trekken truien uit hun koffers, vragen om extra dekentjes, en al snel lijkt het alsof dit vliegtuig enkel pas aangekomen vluchtelingen vervoert. Mijn moeder vraagt: 'Heb je een krant in je tas?' 'Een krant? Het is donker in het vliegtuig.' 'Je kunt een krant onder je jasje steken tegen de kou. Mijn vader leerde dat van zijn vader, mijn opa, de kleermaker, weet je wel?’

Dat wist ik. In onze familie doen er naast verhalen over kleermakers, ook verhalen over konijnenfokkers, Poolse en Russische vluchtelingen en een ‘reiziger’ de ronde. Die laatste was een man die voor de twee wereldoorlogen wereldreizen maakte, waaronder per schip naar New York. Eens in de zoveel tijd kwam hij terug naar Ulft en dan liet hij zich van vlooien ontdoen, at weer fatsoenlijk, en werd hij in een nieuw maatpak gestoken voor vertrek. Op een dag zal ik het allemaal uitzoeken en opschrijven. Ik ben dan moe en frons te veel, maar ook ik kan nog lang niet dood. 

Geradbraakt komen we aan op Schiphol. Na Amerika is Nederland verdacht schoon en georganiseerd. Wie zijn leven in Nederland, of erger nog, de Achterhoek, doorbrengt, krijgt een vertekend wereldbeeld cadeau. Mijn vader haalt ons van het vliegveld en we rijden door naar de Achterhoek. Hij zegt: 'Een Argentijnse vriend van me, die ook veel in New York moet zijn, zegt altijd als hij in de Achterhoek aankomt: ‘Dit is niet de echte wereld, dit is Disneyland. Hier werkt alles, en is alles mooi.’ De wereld is een rommelige plek met een paar aangeveegde uitzonderingen daargelaten. 

En dan, als het kind dat ik in hun bijzijn altijd zal zijn, val ik op de achterbank van de auto in slaap.