Jonah Falke

Dagboek uit Parijs

Slot
15 april 2025

Om zes uur ’s morgens is het nog donker op de binnenplaats en alleen een mereltje fluit. Mijn geliefde slaapt nog, ik wek haar niet zodat ik nog even kan werken. Over ons samenzijn hier schreef ik amper. Misschien volgen er ooit nog scènes uit het huwelijk, maar deze week nog niet. Want op elke straathoek in Parijs is al meer te zien dan je ooit kunt beschrijven. Je kunt het levenslang onderzoeken zonder het werkelijk te begrijpen.

Een week geleden, net na aankomst, lag er een put open in Boulevard Magenta. Twee mannen in hesjes stonden gebogen over een kluwen van leidingen en kabels. Een blik in de coulisse. Eén van hen hurkte en begon aan de brei van kabels te trekken, alsof hij wist wat hij deed. Hij wíst wat hij deed. Dat een stad als deze draaiende blijft, is een wonder te noemen.

Het vogeltje in de boom op de binnenplaats lijkt wel te weten wat er gaande is. De stad roert zich al, met het zachte gesuis van snelwegen op de achtergrond. Carmiggelt schreef ooit over Amsterdam dat het een goede stad is om te verlaten én om aan te komen. Parijs is een stad om aan te komen en niet te verlaten — misschien alleen om te sterven.

Vanavond, zoals elke avond al tien jaar lang, komen er mensen samen op een hoekje van het plein voor Hôtel de Ville, het gigantische stadhuis. Vrouwen, kinderen, mannen, jongeren. Wat hen bindt, is dat ze geen verblijfspapieren hebben. Ze zagen Frankrijk als het beloofde land, maar stuitten op grote onverschilligheid én strikte bureaucratie — wat in de praktijk op precies hetzelfde uitdraait.

Sommigen komen uit landen waar men nog leeft als dieren, zoals Europeanen een eeuw geleden; zonder paspoort. Afgelopen zaterdag werd er op de Place de la République gedemonstreerd tegen mevrouw Le Pen, en vóór het behoud van de Franse rechtsstaat. Op een bord stond: ‘Blijf met je handen van mijn rechtsstaat.’ Muziek dreunde en de massa zong: ‘Tax te rix.’

Voordat we morgen de stad verlaten, zal ik vanavond en morgenvroeg nog een reportage maken over de mensen die nu nog slapen en zich na een lange dag verzamelen voor het stadhuis. Toen ik een jaar geleden in Parijs was, bezocht ik een bijeenkomst in de Senaat. Het gebouw kijkt trots en forsts uit over de Jardin du Luxembourg. De Senaat controleert het werk van de regering, maar kan het niet omverwerpen. Er was veel bewaking, dik rood tapijt, kroonluchters zo groot als kleine tafels, en gedienstig personeel. In de Senaat werden diamanthandelaren, senatoren, pauzen uit de modewereld en modestudenten samengebracht om na te denken over een duurzame toekomst van kledingproductie — én hoe je daklozen kunt helpen. De filosofie: wie iets wil veranderen, heeft de overheid, de markt én de jeugd met frisse ideeën nodig. Het bleek ook dat er eindeloze hoeveelheden champagne nodig waren.

Een dag na die bijeenkomst stond ik in een kraakpand om de hoek van Père-Lachaise, voor een rondleiding. Er druppelden mensen binnen na weer een dag door de stad te hebben gezworven. Het worden er door de jaren steeds meer, maar er verdwijnen ook constant mensen. Het gevaar van mensensmokkelaars ligt altijd op de loer. Op de eerste twee etages van het kraakpand zaten vrouwen, kinderen en enkele vaders in tenten. Op de bovenste etages verbleven tientallen jongens zonder familie, die overdag de stad ‘terroriseren’, de schrik van toeristen zijn — omdat ze geen cent hebben en niet mogen werken. Als je er op het dak ging staan, kon je graven zien, bezaaid met bloemen en kaarsjes. Sommige doden leken een waardiger bestaan te hebben dan de levenden. De kinderen renden op sokken door de gang. Een medewerker zei: ‘Als het met de ouders goed gaat, gaat het dat ook met de kinderen. Dat zorgt ervoor dat je dit werk kunt blijven doen.’ Ze zagen het als hun burgerplicht.

Dan gaat het eerste licht aan op de binnenplaats. De schaduw van de buurvrouw glijdt over de muur. Ze verlaat zo zacht als een dief haar appartement met een grote zwarte rolkoffer. Alsof ze er nooit was geweest, verdwijnt ze. Zoals zoveel kinderen aankomen en verdwijnen in deze stad.

Tabac
14 april 2025

Zoals in elke straat een groen neonbord van de apotheek knippert, hangt er meestal ook het rode ‘Tabac’-bord. De ene handel verschaft de ander bestaansrecht. Wie ziek wordt, gaat naar de apotheek; wie zich beter waant, naar de tabakszaak. De Fransen zijn dol op pillen en sigaretten.

De tabakszaak heeft mijn voorkeur, aangezien klassen zich daar niet zo opzichtig scheiden. Je treft er een bont gezelschap aan: studenten, alcoholisten, mensen die, gehaast als Italianen, een espresso aan de bar drinken, versufte dealers die wachten op een volgende bestelling. Ondertussen kun je er een blik werpen op hoe de volgende generatie van de eigenaren wordt opgevoed in het etablissement. Soms wordt er geschreeuwd, maar de klanten zijn zo stoïcijns als de prijzen vast zijn. In een stad waar het ieder uur een ander uur is voor de ander – de één is net wakker, de ander overweegt te gaan slapen – bieden deze zaken houvast in het rumoer. Het is in elke tabakszaak hetzelfde en toch altijd anders.

De meeste zaken worden uitgebaat door Chinese migranten uit regio’s als Wenzhou of Zhejiang. Frankrijk vergrijst, de instapkosten zijn laag, de inkomsten stabiel – dat maakt het aantrekkelijk voor nieuwkomers, aldus de Taipei Times. Ook hoeft men de taal niet volledig te beheersen of diploma’s te hebben om mee te draaien in de economie. Naast sigaretten kun je bij de Tabacs koffie, bier en pastis krijgen, of meedoen aan de loterij. Leve de vrije markt? Ja, al zijn de prijzen door de staat gereguleerd. Een speeltuin achter een hek.

Maar toen brak het weekend aan, en de ogenschijnlijke orde der dingen werd verstoord. Sinds vrijdag rennen er, als een kudde hertjes, hardlopers door het centrum. Ze belichamen de gezondheid zelve. Ze bezoeken noch de apotheek, noch de tabakszaak, maar lopen zich warm voor de Marathon van Parijs. Voor de tabakszaken voelde het als een kater die al tijdens het drinken begint. Want met het ingaan van het weekend veranderde ook het weer. Zon werd regen. Het geluk om uit een ondergronds metrostelsel te stappen en verblind te worden door een heldere blauwe lucht, bestond niet meer.

Op zondag was het het ergst. De grote straten waren afgezet, er reden minder auto’s, een helikopter hing laag in de lucht. De omzet van de tabakszaak bleek minder stabiel dan gehoopt. In afgezette, dode hoeken kwam geen mens meer. De eigenaren kregen tijd om hun zaak op te ruimen of de boel te overpeinzen. Het was het moment waarop depressies hun aanvang nemen. De Tabac hier om de hoek bleef gesloten. Zijn vervallen staat liet zich in volle omvang zien. Het leek een eeuwigheid te duren voor het weer maandag werd, en alles niet meer zo pijnlijk zichtbaar was.

Ritueel
13 april 2025

Op sommige dagen gaat het krijgen van een kind ook gepaard met een vorm van rouw. Het voorlopige afscheid nemen van een leven zoals je dacht dat het was. Het is een milde vorm van rouw, want eeuwig student, troubadour of kind blijven lijkt me ook niet alles. De melancholie is kortstondig en vertrouwd, zoals een oude jas past.

Met mijn vader bezocht ik Parijs vroeger het vaakst. Er is geen groot reiziger aan hem verloren gegaan, dus vergezelde ik hem wanneer hij voor zijn werk opnames maakte van muzikanten. In Parijs nam hij het stuk Tableaux d'une Exposition van Mussorgsky op in een conservatorium in een druilerige buitenwijk; in het centrum van de stad waren het meestal stukken van Piazzolla. Op die reisjes leerde ik de stad alleen kennen. We ontbeten samen, waarna hij aan het werk ging en ik de straat op trok. Bij het diner zagen we elkaar weer. Ik begon toen net met lezen en las onder andere Vlucht zonder einde van Joseph Roth. Het boek eindigt op straat voor de Madeleine, met het hoofdpersonage dat een oorlog in het Oosten achter zich heeft gelaten en naar de stad trekt; hij is jong en gezond en staat in het centrum van de wereld. Maar het slotakkoord van de roman luidt: ‘Niemand in de wereld was zo overbodig als hij.’

Een kind lijkt hetzelfde voort te brengen; je eigen overbodigheid wordt helderder. Maar tegelijkertijd worden ook jouw onmisbaarheid en verantwoordelijkheid geboren, althans voor dat wezentje. Vooralsnog ken ik dat alleen van kleine hondjes. Hoe ze naar hun baasjes kunnen kijken in totale afhankelijkheid, alsof de wereld niet groter is en niemand ter wereld zo nodig is.

Die afhankelijkheid is iets tijdelijks. Langs het Canal Saint-Martin zitten elk weekend honderden jongeren op de grond om bier en pastis te drinken of wiet te roken, maar vooral om te praten en zo relaties aan te knopen. Ouders lijken ze niet meer te hebben. De mensen zijn uitgelaten en knap. De eindeloze, spitsvondige monologen lijken ze te verkwikken en niet te vermoeien. Het woord 'overbodig' bestaat niet. Even verderop, op het terras van Le Café Pierre aan Boulevard de Magenta, zijn de mensen iets ouder en hebben ze al een baan. Het verschil is dat ze op een stoel zitten en tien keer meer betalen voor een glas pastis. Mijn geliefde noemt me bekrompen als ik zeg dat ik het niet jaloersmakend vind, al die groepjes, dat eindeloze gefilosofeer, de een nog slimmer of knapper dan de ander. Ze zal gelijk hebben, maar al die mensen lijken zich zo thuis te voelen in de wereld, en dat blijft een vervreemdend schouwspel.

Patiënt zonder paspoort
12 april 2025

In bus 75 – van Place de la République naar Centre Pompidou – vindt een man zijn creditcard in zijn jaszak en zegt: ‘Hier ben je!’ Hij stopt de bankpas weg en zegt tegen mijn geliefde: ‘Het is de ouderdom.’ Een vrouw in het gangpad zegt: ‘La vieillesse est un cadeau de Dieu.’ Je ouderdom is een geschenk van God. Dat weet de man nog niet zo zeker. De rest van de reis praat de man tegen haar aan. Hij vertelt dat hij een gehandicapte dochter heeft en een zoon die zelfmoord pleegde. Deze ochtend is hij onderweg naar het ziekenhuis om zijn vrouw te bezoeken. Daar vroegen ze om haar identificatie, maar die was ook kwijt.

Een patiënt zonder paspoort, dat zou niet mogen gebeuren. De eed van een arts luidt: “In welk huis ik ook kom, ik zal daar binnentreden ten bate van de zieke en mij verre houden van opzettelijk onrecht.” Met als merkwaardige toevoeging: “En mij niet schuldig maken aan verderfelijke praktijken en seksuele omgang met vrouwen of mannen, vrijen of slaven.” Vroeger was hij dierenarts in Brazilië. Ook hij legde een eed af.

Een dag eerder las ik in de New York Times een artikel van Tara Zahra over globalisering. Ze verwijst naar De wereld van gisteren van Stefan Zweig, die schrijft over de wereld van vóór 1914: een wereld die aan iedereen toebehoorde, zonder verblijfsvergunningen of visa. Bijna ondenkbaar dat er ooit een wereld zonder paspoorten bestond, waarin mensen zich vrij als dieren konden voortbewegen, zoals vogels of wolven die landsgrenzen passeren. Zweig reisde van Europa naar India en Amerika zonder ooit een paspoort te zien. Niet te vergeten is dat zijn familiekapitaal ook een toegangspas vormde, net zoals je geld nog steeds in je voordeel kunt laten werken zonder je schuldig te maken aan ‘verderfelijke praktijken.’

Volgens Zahra lijkt er in rap tempo een einde aan globalisering te moeten komen. De wil tot onafhankelijkheid en macht, een zondebok om dat proces te versnellen, een handelsoorlog: ellende alom. Ook schrijft ze over de neveneffecten van globalisatie, met ongelijkheid als voornaamste ziekte. Goedkoop produceren elders en in een andere markt duur verkopen: het leed niet hoeven zien en rustig slapen.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog trok men al lessen uit het afhankelijk zijn van andere landen. Zahra schrijft dat Duitsers aardappelen gingen planten onder treinsporen en geiten hielden op balkons. Mussolini bepaalde in 1931 dat brood en pasta voor minstens 95 procent uit Italiaanse tarwe moesten bestaan. Een kookboek uit die fascistische tijd schreef: “Een volk kan niet sterk zijn en domineren als het afhankelijk is van anderen voor voedsel.”

De ideeën van mensen die nu zo lokaal mogelijk willen eten, bij de boer om de hoek, krijgen daardoor ineens een donker randje. Zahra vraagt zich af hoe je kunt profiteren van vrij verkeer van mensen en goederen én tegelijk ongelijkheid kunt terugdringen. Het communisme nieuw leven inblazen? Alle mensen als gelijken behandelen? Dat lijkt me even kwalijk als grote verschillen laten voortbestaan. De wereld is een probleem, een paradox, een patstelling, en als je tot de gelukkigen behoort, kun je toekijken hoe het zich voltrekt en je erover opwinden.

De wereld van gisteren las ik terwijl ik in 2018 door Griekenland reisde, van het provinciestadje Kozani in Noord-Macedonië tot aan Athene. Het Griekse achterland had maar weinig gemeen met het aangeharkte West-Europa. Een heerlijke, onaangepaste rotzooi: autowrakken in de berm, straathonden op de snelweg, gaten in de weg waar iedereen sierlijk omheen rijdt zonder zich te ergeren, ruilhandel om belasting te ontwijken. En een jazzclub in Athene die lang na het rookverbod nog knalblauw stond van de rook.

Dit Griekenland leek een groter en rijker verleden te hebben dan heden, net als het Habsburgse rijk waarin Zweig opgroeide. Alle jongeren die ik er sprak, wilden het liefst vertrekken om in het Westen te studeren en werken, zodat ze niet voortijdig tot de geschiedenis zouden behoren.

De bus stopt voor het Centre Pompidou. We stappen uit. In het gangpad graait de oude man in zijn zakken. Hij heeft geen idee wat hij zoekt. De bus rijdt weg.

Ave Maria
11 april 2025

Op de straathoek van Rue de Bretagne en Rue des Archives word ik ingehaald door een bruid. Ze is model, geen geliefde. Ze kijkt verveeld. Met een jongetje kijk ik haar na. Hij lacht, fluit en klapt en is een charmeur in de dop, maar dan loopt hij keihard tegen een lantaarnpaal en wendt zich beschaamd af. Als hij groot is, zit de tijdgeest al helemaal niet meer te wachten op dergelijk mansvolk. Dan trouwen mensen misschien alleen nog met zichzelf om scheidingen te voorkomen.

Verderop staat op een gevel: Ministre des Finances. Het is een inscriptie uit een ver vervlogen tijd. Tegenwoordig is hier het hoofdkantoor van de politie van de eerste vier arrondissementen gevestigd. In het volle zicht worden een man en een vrouw naar binnen gewerkt. Ze zien er sympathiek doch smoezelig uit. Hun voeten lijken niet mee te werken. Ze weten misschien al dat ze schuldig zijn en dat dit het laatste is wat ze voorlopig van de buitenwereld zien. Binnen, achter de deur, voltrekt het leven zich enkel volgens protocollen.

Op een bankje in Amsterdam-Oost trof ik ooit een man die in een Parijse gevangenis zat. ‘Als je nog geen crimineel was, werd je het daar wel,’ zei hij. De bedden moest hij met ratten delen. Hij keek erbij alsof zijn verdriet daar zijn aanvang nam. Wel leerde hij er Frans.

In het aangrenzende parkje bekijken oma’s en oppassers deze middag de tekeningen van kinderen. Voor sommige oma’s is het niet duidelijk wat de boven- of onderkant van de tekeningen is, maar hun reacties zijn uitbundiger dan in musea – met zuinige knikjes – op vorm en kleur.

Mijn geliefde gaat naar een fotomuseum, maar ik loop liever langs al die grote, mooie appartementen waar het leven zoveel aangenamer en makkelijker lijkt. Als ik even wil zitten na al dat geslenter, ga ik om de hoek van Place de la République een kerkje binnen: de Église Sainte-Élisabeth. Bovendien kun je het nooit zeker weten. Het is bijna Pasen. Om de boel wat te mystificeren, zijn alle standbeelden in paarse doeken gehuld, alsof de heiligen spoken zijn.

Ik neem plaats achterin de kerk en blijk precies op tijd voor de repetitie van een pianiste en een zangeres. Ze rommelen wat met partituren. Dan knikken ze en zetten het Ave Maria in. Met de pastoor ben ik de enige toehoorder. Hij loopt rond in een zwart gewaad maar wel met een bodywarmer eroverheen. Als een opzichter rammelt hij ongeduldig met zijn sleutels. Het lied van Schubert is niet voor religieuze praktijken geschreven, maar de mens zoekt en vindt overal betekenis. Het enige waar dit lied mij aan doet denken, is mijn grootmoeder. Als meisje, net na de oorlog, op een boerderij in Zieuwent, zong ze tijdens het melken van de koeien het Ave Maria.

Terminus Nord
10 april 2025

In de restauratiewagon worden de Amerikaanse importheffingen laconiek besproken door twee conducteurs. Ik versta alleen dat de een zegt: ‘Les Chinois’ en de ander: ‘Les Américains’, waarna ze hun schouders ophalen en kaartjes gaan scannen. Het is alsof deze twee beter snappen wat analisten proberen te duiden met hun aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. Bij elke analyse mist immers de glazen bol. Grilligheid lijkt tegenwoordig de laatste zekerheid.

Na Brussel maakt de trein vaart. Aantrekkelijk ziet Noord-Frankrijk er al lang niet meer uit. Het mooie lijkt reeds gepasseerd. Net als de kleine dorpen – met grote industrieterreinen – lijkt Europa soms een dorpje dat niet meer aan alles mee kan doen, waar het meeste langsheen vliegt. De anderen verzinnen spelletjes; het achterland lijkt moe en kijkt toe. Als een overgebleven boerenzoon voor wie nog een vrouw gezocht moet worden. Óf is het een duurzame overlevingstactiek? Het verstand van dit oude continent? Om een beetje met je te laten spotten en uiteindelijk de wijsheid in pacht te hebben?

Met een veel grotere paniek dan op de beursvloeren zit er in deze coupé een Hollands stel. Ze krijgen het voor elkaar om, zo lang als de treinreis duurt – drie uur – de te nemen route van metro naar hotel in Parijs te bespreken. Er worden papieren bij gehaald en kaarten op hun telefoon bekeken. Hun aan levenslust grenzende opwinding is niet aanstekelijk. Eerder werken ze op mijn zenuwen. Als we de stad naderen, word ik nerveuzer. Het lijkt me goed om eens over Parijs te schrijven. Ik bezocht de stad vaak maar schreef er weinig over. Het is groot en troebel, ik vraag me af of je er überhaupt iets zinnigs over kan zeggen. Er gebeurt veel en het gaat snel. Ik vrees een sportfotograaf te worden die altijd nét te laat is. Wiens focus te scherp is en zijn afdrukken te vaag. 

De conducteur bromt dat we op Gare Du Nord binnenkomen. Een paar weken geleden lag al het treinverkeer hier nog plat vanwege een bom die niet was afgegaan sinds de Tweede Wereldoorlog. Dat is iedereen allang vergeten. De trein stopt op het drukste station van Europa en de mensen staan ongeduldig in het gangpad. Al werd er bij een verordening in 1846 bepaald dat eenieder die in een Franse trein reist recht heeft op een zitplaats van 45 bij 65 en ten minste 145 centimeter hoog, opdat men zich met waardigheid en gemak kon neervlijen. Maar zo stram als wat, sommigen haast kreupel, stappen ze uit de hoge wagon en strompelen naar de uitgang. Toch, als ze eenmaal de stationshal verlaten, wordt de jeugd hervonden en verdwijnt die houterigheid. Sommigen kijken omhoog alsof ze nog niet helemaal geloven dat ze er echt zijn. Ook die twee Hollanders glimlachen. Alleen dat is al een reden om te lunchen in het restaurant Terminus Nord – pal tegenover het station – om dit natuurwonder keer op keer te zien voltrekken. De een laat zich dopen, de ander stapt uit op Gare Du Nord.

Proloog
9 april 2025

Afgelopen september verbleef ik een week met mijn geliefde in Bois-Colombes, een voorstad van Parijs. Iedere morgen hing er optimisme als frisse was in de smalle straatjes. Per fiets, auto, bus en trein trok men naar het centrum. Het leven tegemoet. Het tempo hoog. Geen tijd te verliezen.

Op de laatste avond namen we plaats achter een dik gordijn in een restaurant aan de Rue d’Amélie. Er kwam een gezelschap samen dat Nederlands en Vlaams sprak. Ze waren op leeftijd of hadden de tijd altijd al mee gehad. Voor hen leek er weinig haast. Er werd gesproken over het verschil tussen de Nederlandse en Vlaamse bedrijfscultuur. Iemand zei aangenaam wijs dat de Nederlander praat en al zijn kennis op tafel legt. De Belg daarentegen luistert terwijl hij vaak vier keer zoveel weet.

Je hoeft een taal niet te spreken om mensen te verstaan en te weten wie ze zijn. Hun kleding, tanden en bedeesde stappen verraadden hun klasse, daar waar hun wieg had gestaan en graven zouden gaan liggen: op onderhouden begraafplaatsen waar de eeuwigheid een garantie is omdat de stamboom telt. Vanuit mijn ooghoeken keek ik de etiquette af en maskeerde zo mijn jeugd waarin mijn vader steevast zei: ‘Je eet als een wilde!’

Dedain jegens de welvarende of gelukkige medemens bevalt me niet, ook dat is een vorm van armoede.

Na het diner in dat restaurant aan de Rue d’Amélie verlieten we het gezelschap. Het was donker geworden. Als je denkt dat hier louter gelukkigen verkeren, dan is daar Parijs zelf om het tegendeel te bewijzen. Zoals in iedere metropool is dit ook een stad waar het gevaar om op een straathoek te eindigen om de hoek gluurt. Je ziet vele in zichzelf pratende mensen op blote voeten lopen, maar ook zij die nog smetteloze koffertjes hebben – die tot dan toe waarschijnlijk enkel voor weekendjes weg gebruikt werden – en die een plek voor de eerste nacht op straat zoeken. Naar schatting leven er ook zo’n tweeduizend kinderen op straat, die overdag langs de trotse gebouwen stiefelen waar liberté, égalité, fraternité in steen gebeiteld staat. Dat wat de meeste toeristen naar Parijs brengt – een glimp van het verleden opvangen uit interesse of ter vermaak – is voor hen dagelijkse realiteit: grondwetten en cijfers worden geschonden en vergeten alsof het sportuitslagen zijn. Voor die kinderen speelt het verleden zich elke dag in het heden af.

Metro’s reden er niet meer die avond en ook de bussen naar de voorstad werden ’s nachts door files opgehouden. Ik bestelde een taxi. We passeerden de Arc de Triomphe, die zich niks aantrok van wat nu gebeurt, hoeveel rijken er zijn, hoeveel kinderen op straat slapen of de persoonlijke of geopolitieke strijd die waar dan ook gevoerd wordt.

Na een lange dag in het centrum kwamen we terug in Bois-Colombes. Het was die avond of de ochtend erna dat we zelf aan een nieuw leven begonnen. Vandaag, zo’n zeven maanden later, zijn we weer onderweg naar Parijs en schopt er driftig een kind in de buik van mijn geliefde. Al zou je nooit een geldige reden nodig moeten hebben om deze stad te bezoeken, een medewerker in een bevalcentrum raadde ons aan om iets te ondernemen met zijn tweeën, ‘nu het nog kan’. Al loopt ieder mens altijd in de kleine of grote slagschaduw van zijn verleden, de toekomst lijkt nu weer ongewis en fris zoals ’s ochtends in de straten van Bois-Colombes.