Tekst Martijn Simons bij expositie 'A Line of Stones' van Maja Klaassens bij Dürst Britt & Mayhew

Oordopjes
Martijn Simons, april 2025

Als kind telde je lettergrepen. Je herinnert je niet hoe dat ooit begon, alleen dat het op zeker moment zo was. Je telde de lettergrepen van woorden die je las. Dingen die je tegenkwam op straat, belettering op vrachtwagens, borden, gevelteksten. Verpakkingen in winkels. Later de ondertitels van films en televisieseries. Je telde alles. Je werd er rustig van, of in ieder geval: dat denk je nu. Wat je als kind dacht, weet je niet meer, en bovendien voelt het oneerlijk om dat nu, met deze afstand, te bepalen voor de persoon die je ooit was. Maar je weet zeker dat het iets was wat je simpelweg moest doen, dat tellen. Omdat het je iets opleverde, het betekende iets. Je weet ook nog dat een even aantal lettergrepen goed was, en een oneven aantal juist niet. Maar je weet niet meer waarom dat zo was. Het was een orde die je zelf had aangebracht. Bij even kon je rustig ademhalen, maar oneven moest gecompenseerd worden, oftewel: doortellen. Meer woorden, meer lettergrepen. Er was een hele wereld die in kaart gebracht moest worden.

Het was een dwangneurose, natuurlijk, dat tellen, maar niet een onprettige. Je wist ook niet dat zoiets een dwangneurose genoemd werd, vroeger. Je hebt het ook nooit aan iemand verteld. Misschien dacht je dat het normaal was, dat iedereen lettergrepen telde. Maar wellicht voorvoelde je al dat juist niet zo was, en hield je om die reden je mond. Pas toen je er jaren later eens over begon in een gezelschap, merkte je aan de reacties dat het gek was, opvallend. Afwijkend. Je schrok daarvan. 

*

Je draagt oordopjes tijdens concerten. Ze zijn op maat gemaakt en transparant. Voordat je ze in doet, bekijk je ze altijd even. Elke keer is het alsof je ze voor het eerst ziet. Op je ene oor een kleine letter L, op de het andere een R. Het went niet, je oren zo te zien. Zo, denk je, ziet de binnenkant van je oor er dus uit in siliconen. 

Je hebt dit nog nooit gezien, deze vorm, je wordt hem elke keer opnieuw gewaar. Alsof de vorm van de binnenkant van je oren geen herinnering wenst te worden. Als je niet had geweten wat het was – je oor, althans een deel ervan – zou je het niet kunnen raden. Het doet je denken aan een passage uit een roman die je onlangs las. Iets over dat je de taal nodig hebt om echt te kunnen zien wat er aan de hand is. Je gebruikt de taal om te kunnen kijken, de binnenkant van je oren lijkt lukraak gevormd. Er zullen vast niet ergens twee oren exact hetzelfde zijn. Je glimlacht bij die gedachte.

*

Het gebeurde nog niet zo lang geleden. Het moet een uur drie geweest zijn, midden in de nacht in ieder geval. Het was koud toen je uit bed stapte, blote voeten op de vloer. Het geruisloos openen van de slaapkamerdeur, de gang, licht van buiten, de geruststellende wetenschap dat daar ergens de maan was, als een baken.

Het volgende moment sloop het je oor in: het idee dat er iets gedempt werd, dat er iets níet was. Ja, zo was het. Je merkte een kolossale afwezigheid op, er ontbrak geluid. Een hand die op de tast een schakelaar zocht, vond. Aan, uit, niks. Dat was het. De stroom lag eruit.

Al die apparaten in je huis, normaal zoemden ze, onophoudelijk, draaiden sonische loopings in je hoofd en toen… toen niet. Je stond stil, luisterde naar wat er niet was. Er klopte iets niet, er klonk iets niet. Het was geruststellend. Het was doodeng.

*

Er gaat een troostende werking uit van spullen die stuk voor stuk dezelfde kleur hebben. Of dezelfde vorm. Dat heeft te maken met ritme, met overzicht. Er zijn gevoelens die ontwrichtend zijn – ja, natuurlijk – maar er zijn evengoed gevoelens die je zacht over je wang aaien, of in je oor fluisteren dat alles uiteindelijk goed komt. Gevoelens die je laten meedeinen op je eigen gedachten. Die zijn er ook. Je moet proberen die te koesteren. Sluit je ogen en bedenk dat je op een eiland staat. De ondergrond is zacht, als een matras, en er is verder niets te zien. Het eiland is een kale plek, niets dan water, waar je ook maar kijkt, geen boom om onder te schuilen voor het hete zonlicht, geen schaduw. Maar je raakt niet in paniek. Het is alsof je, zonder te bewegen, achternagezeten wordt door iets wat je de stuipen op het lijf jaagt maar waarvan je toch zeker weet dat het je nooit te pakken zal krijgen. Het is een angst die zich in een vorm laat dwingen en zich zo laat beteugelen. 

*

Een doordeweekse middag. Je ligt op je rug bij de fysiotherapeut. Buiten rijden auto’s over de dijk, jankend trekken ze op zodra ze de hoek om zijn geslagen. Naast je brengt de therapeut het shockwave-apparaat in gereedheid. Ze rijdt het apparaat over het linoleum naar de rand van de behandeltafel en haalt het pistool eruit, een lange aluminium staaf met een snoer eraan. 

Ze plaatst het op je elleboog, het voelt koud. Een kort knikje ten teken dat het gaat beginnen. Ze draait een knop om. Eerst is er gezoem, dan een geluid doet je denken aan het geknetter van een losse stroomkabel. Maar dan op je arm. Je arm voelt raar, je wendt je hoofd af, naar rechts, een streepje helderblauwe lucht is nog net zichtbaar boven de matte raamstickers. In gedachten zie je je oordopjes liggen, thuis, in de kast, in het kleine zwarte opbergetui. 

*

Het tellen heeft je geholpen. Het stelde je in staat andere dingen niet de overhand te laten nemen. Niet dat je wist wat die andere dingen waren, maar altijd had je een diepgevoeld besef dat er een hele wereld in je verzonken lag, en dat het verstandig kon zijn om die niet naar de oppervlakte te laten komen, omdat je niet wist wat zich in die wereld allemaal ophield. Je denkt dat nog steeds, al tel je al jaren niet meer. Heel soms nog, per ongeluk haast, als een oude gewoonte waarvan je bent vergeten dat je hem al hebt afgeleerd.

*

Je staat te wachten voor de open brug. Aan de onderzijde is een gedicht aangebracht. Je kent het uit je hoofd, maar het bevalt je niet, het is een te simpel gedicht, maar je leest toch, onwillekeurig, een regel: ‘er is plaats voor jou’.

Ja, denk je, dat klopt wel. 

Je kijkt opzij, het slanke schip in het kanaal beweegt haast onmerkbaar, sluipt naderbij. Een kleine grijze auto achterop. De buik van het schip is leeg. Geen hopen nat zand of glimmend grind. 

Een herinnering dringt zich op. Je zag eens hoe een bootje, onbestuurbaar geworden, de kanaaloever ramde. Een klein kunststof ding, wit, uitgerust met een lichte buitenboordmotor. Twee jongens die plezier hadden en niet voortdurend opletten. Niet doorhadden dat ze niet meer konden sturen totdat ze bijna bij de kant waren. Precies op de plek waar oeverbescherming was aangebracht. Houten palen. Er zat voor de jongens niks anders op dan te springen.

Jij fietste aan de overkant van het kanaal, op weg naar huis, je gitaar in een tas op je rug. Je had eerder door dat er iets mis was dan die jongens zelf. Ze sprongen, en een moment later deed je je handen op je oren. Het bootje beukte tegen de palen, jij hoorde niks. Toen begon het bootje te draaien, en zodra het vrij was, zette het koers naar de overkant. Onaangedaan.

En ondertussen lagen die jongens in het kanaal. Zwart water, maar het zag er niet gevaarlijk uit, je dacht er niet aan hulp in te schakelen. Zodra de ene op de kant was geklommen, haalde je je handen van je oren. Het was of je ontwaakte. Het bootje tufte langzaam over het water, schuin de andere kant op, bij de jongens vandaan. Het leek bezield. 

Later zette je bij enge filmscènes ook vaak het geluid uit. In stilte kon je er probleemloos naar kijken. Met opgetrokken knieën op de bank, je ellebogen op je bovenbenen. Het voelde alsof je bij toeval een geheim had ontdekt, een verborgen tunnel, de doorgang naar een andere dimensie. Iets wat verborgen moest blijven. 

*

Er is een concert, in een kerk. Het is vrijdagavond, geroezemoes en mensengeur. Aan het plafond hangen transparante kunststof schermen in organische vormen die de akoestiek bewaken. Voor in de kerk, onder de kansel knipperen op een tafel de lampjes van de electronica die het geluid voortbrengt. Trage synths. Je doet je oordopjes in en luistert. Naar de muziek, maar evengoed naar de ruimte om je heen. Je hartslag, de grond onder je voeten, het ritme van de mensen om je heen. Het gevoel een heel heelal zijn. Er trilt iets boven je hoofd, je legt je hoofd in je nek, er is niks te zien behalve de akoestische schermen en daarboven de houten constructie van het kerkdak. Er is amper licht. Je sluit je ogen, in afwachting van de route die de muziek neemt. Af en toe lijkt het of er iets langs je lichaam strijkt, en er is overal water, een oneindig spiegelend wateroppervlak, diep, donker, onmetelijk veilig.