Dagboek van een all-in vakantie op Lanzarote

Jonah Falke

januari 2024

24 januari 2024

Dag 1: Salonsocialist

In de dagen dat ik mij verdiepte in all-in vakanties, las ik Primo Levi’s Is dit een mens, een verslag van overleven in Auschwitz. Hij beschrijft onder andere het maandenlange verlangen naar het voorjaar - en de zon - die hun uitgemergelde lichamen verwarmt. Als de zon eenmaal schijnt, voelen ze de honger nog meer. Als er gegeten is, smoort dat voor even de ruzies, maar er ontstaat dan tijd om aan hun geliefden, kinderen en moeders te denken. Levi schrijft: ‘Een paar uur lang kunnen we ongelukkig zijn op de manier van vrije mensen.’

’s Winters bekruipt me steeds vaker het gevoel dat dit land een vergissing is. Het is de verkaveling, de spruitjeslucht, het gezeur doordrenkt van de nauwelijks verborgen moraal. Er zit niet veel anders op dan ongelukkig zijn op de manier van een vrij mens. Het meeste gezeur is slechts een abstractie: met de meesten gaat het goed in dit land. Peter Hein van Mulligen, hoofdeconoom van het Centraal Bureau voor de Statistiek, legde onlangs nog uit dat Nederlanders - ondanks hun zorgen over de samenleving - gemiddeld heel tevreden zijn. Over Europa kan je hetzelfde zeggen. Ze is minder terminaal dan ze zich voordoet. Er is een woningtekort, maar de oorzaak is niet de migrant, de inflatie hebben de meesten doorstaan en de armoede neemt af. Ik kreeg medelijden met de econoom. Cijfers zijn zinloos kapitaal. De emotie gaat altijd weer boven de ratio.

Alle reden om dit land te verlaten, maar of het elders beter is, is waarschijnlijk een illusie. Toch, waar geen mens omheen kan: het waait in dit land te hard en het regent te veel. De dagen lijken korter en donkerder dan ze als kind waren. Deze winter moest het er maar eens van komen. Met een goede vriend, Ruut met een T, een regisseur waarmee ik veel samenwerkte de afgelopen tien jaar, verblijf ik de komende acht dagen in een all-in hotel op het Canarische eiland Lanzarote. We zullen werken en het toerisme verkennen. De zzp’er is een zigeuner; vrije dagen bestaan niet echt, altijd opgejaagd. Vroeger moesten zigeuners hun paarden nog laten drinken, nu is alleen een laptop en wifi noodzakelijk. Wat een ontzielde treurigheid! Een vrije vertaling van Wireless Fidelity is draadloze trouw. Treffend voor het zijn van de ervaring van een onverzekerde zelfstandige zonder personeel. 

Ik stelde de reizen naar de zon uit omdat het me toch wat decadent leek, en all-inclusive ook meer iets voor bejaarden. Maar al kijkend naar de websites van reisbureaus en de daarbij behorende prijzen vervloog decadentie snel. Bij het zien van de hotelkamers en de zwembaden waande ik me terug op het cruiseschip waarmee ik van Rotterdam naar New York voer. Ook daar was bijna alles onbeperkt en opgeruimd en ademde het smetteloze perfectie uit: chloor. Op de plaatjes stond geen enkel mens. Enkel kale ruimtes en zwembaden in de vorm van nieren.

Vlak voor vertrek liep ik over het Rembrandtplein en bracht een vriendin wat vrienden ter sprake die demonstreerden voor een beter milieubeleid en zich soms lieten arresteren voor dit goede doel. Wij demonstreerden niet, al zijn we wel voorstanders van die andere wereld. Er zijn hoogstwaarschijnlijk ergere zonden dan hypocrisie. Toch vroeg ik haar: ‘Maar wie zijn de salonsocialisten dan. Wij of zij?’

‘Ik ken eigenlijk alleen maar salonsocialisten…’

Wie het meest deugt, daar zou men geen wedstrijd van moeten maken. Hannah Arendt zei: niemand heeft het recht te gehoorzamen en volgens filosoof Awee Prins is geen mens meer – hoe socialistisch ook – in staat tot echte naastenliefde. Hij zegt: ‘Naastenliefde? Wij weten allemaal niet meer wat naastenliefde is. Naastenliefde is iemand die bij je aanbelt, onder de zweren zit en bij je in bed wil liggen omdat hij het koud heeft, met open armen ontvangen.’

We zullen op Lanzarote ongelukkig zijn op de manier van vrije, hypocriete, mensen. Ik zie uit naar de andere gasten. Voor vertrek zei iemand ook nog tussen neus en lippen: ‘Veel plezier, Russen zie je er vast niet meer nu. Komen op dat eiland ook Afrikaanse vluchtelingen aan trouwens? Dat grenzen poreus zijn, is het enige mooie wat je over een landsgrens zou kunnen zeggen. Het dwaze hek, de opvang in de regio, waar in Brussel eindeloos over vergaderd wordt. Praatjes van humanisten om het tegendeel aan te tonen, zullen ook niet helpen om de grenzen te openen. Hun holle frasen dat ‘de wereld van iedereen is’ moet je eens tegen iemand met een Marokkaans of Palestijns paspoort zeggen. Ze zullen je glazig aankijken. Als de emotie blijft winnen, zal het dit continent en de mensen doen zinken.

25 januari 2024

Dag 2: Aankomst

We zochten de zon, maar vonden eerst het duister. In de ochtend reden we naar het vliegveld in Charleroi. Hoe opgewekte, levenslustige steden draaiende blijven, kun je je op sommige dagen afvragen. Maar wie de stad verlaat en de industrie ziet, krijgt het antwoord cadeau. In Charleroi leek er enkel nog industrie te zijn en de mens een dienende rol te hebben. Een zeldzame verschoppeling woonde nog in een vervallen huis, in een vergeten Franstalig spookdorp. De mensen leken vergeten, maar ze behouden hun stemrecht. Want ook hier zie je mensen boodschappen doen en kinderen grootbrengen in huizen die strak langs de provinciale weg staan. Verkiezingsuitkomsten laten zich makkelijk raden. Compagnon Ruut zei: ‘Op sommige plekken wil je niet dood gevonden worden, en hier word je niet eens gevonden…’ Ik vond het zien van de aangename ongeorganiseerde rotzooi een opluchting na eindeloos aangeharkt Nederland. Je kunt nooit genoeg realiteitszin tot je nemen.

We kwamen aan op een mooie kleine luchthaven waar haast en massatoerisme niet bestonden. Door de vertrekhal liepen wat orthodoxe Joodse mannen met zwarte hoeden en verderop vrouwen in boerka. Gehuld in het mysterie van hun eigen God liepen ze onverschillig en onverstoord langs elkaar heen. Elders voerden ze de eeuwige strijd; wellicht verachten ze elkaar hier ook, maar verdraagzaamheid betekent dat je het recht houdt om iemand enkel in je gedachten te mogen verachten, of niet. De vrijheid van de geest, het oncontroleerbaar onconventionele denken.

Al was het vliegveld nog zo rustig, het vliegtuig zat bomvol. Normaal kijkt geen mens nog naar buiten - hoogstens even bij het opstijgen of de landing - maar na een uur of vier vliegen stonden mensen op en tuurden ze als kleine kinderen naar buiten. Je zag de kustlijn van Spanje. De hemel was net zo blauw als de zee en het strand geel. De zomer bleek nog te bestaan deze winter. Als volwassenen kinderen worden, hoef je nog niet álle vertrouwen in de mensheid te verliezen. Met een glimlach ging men weer zitten. Maar toen aan de linkerkant Marokko opdoemde, keek er geen mens naar. Het was precies het stukje zee waar zovelen de oversteek wagen. De all-in vakantie werd een wat bitter vooruitzicht.

De landing werd ingezet en vanuit het vliegtuig was ons hotel te zien. Vanaf het balkon van de hotelkamer waar ik dit nu schrijf, kun je ieder half uur naar de mensen in het vliegtuig zwaaien.

De deur van het vliegtuig werd geopend. Het schijnt een van de meest smerige baantjes ter wereld te zijn: de geconditioneerde oude mensenlucht uit het vliegtuig laten stromen. Maar buiten was de lucht aangenaam warm en ik begon me al lopend uit te kleden. Het was niet galant, als het pellen van een mandarijn, maar ook opwinding is vaak maar weinig galant.

Een klein uur na de landing zaten Ruut en ik al aan de rand van het zwembad in de avondzon. Het hoogseizoen was gelukkig over. De meeste strandbedden leeg. Wel zat er een grote groep verbrande en schreeuwende Nederlanders, schuifelden er wat bejaarden, gezinnen en zoals verwacht Engelsen. Een Engelsman zong een onverstaanbaar nummer mee en droeg in elke hand twee biertjes. Met de armen gespreid als Jezus aan het kruis liep hij langs de rand van het zwembad, zónder erin te vallen. Even verderop zat een stel dat hun huwelijk al leek te hebben opgegeven, of hier een laatste poging ondernam om het huwelijk te redden. Zwijgend keken ze voor zich uit. Maar ze keken niet vooruit, ze fronsten enkel achterwaarts. Ik leef met de overtuiging dat je eigen ongeluk tot daaraan toe is - iets waar je mee leert leven - maar het zien van de ellende van anderen went nooit.

Als museumbezoekers verkenden we het gigantische hotel dat in de jaren negentig modern was. De gym, de spa, de zwembaden, de barren, de restaurants, de café’s. Tijdens de vlucht las ik in de New York Times een artikel over mensen die alles verkopen, om verder te leven op een cruiseschip. Ook hier leken mensen ontsnapt te zijn aan het bejaardentehuis en zich gevestigd te hebben op een strandbedje tot de dood. Ze voelden zich thuis, want ze keken rond met een blik die zei dat niets ze nog verbaast. Andere gasten waren duidelijk net gearriveerd. Ze hadden zich ontroerend mooi uitgedost voor het all-in buffet en waren beneveld met parfum.

Ik vroeg een ober of ik een koffie kon bestellen na het eten. Hij verwees me door naar de Sport bar even verderop en zei: ‘It’s close to the discotek.’ De discotek sloegen we de eerste avond over, maar daar zouden we ons de komende week niet van kunnen ontslaan. De assimilatie kon beginnen.

26 januari 2024

Dag 3: Ochtend

Door het tijdsverschil is het eigenlijk vijf uur 's ochtends, maar slapen gaat niet meer. Ik sluip de hotelkamer uit, loop over donkere gangen, langs kamers waar mensen slapen. Het is stikdonker maar buiten niet koud. De deuren van dit hotel staan altijd open, ze kunnen niet eens dicht, ze zijn er amper. Het is vriendelijkheid als logisch gevolg van zachte winters. Diefstal neemt hier vermoedelijk andere gedaanten aan. Een dief op een eiland heeft een overzichtelijk leven.

Wellicht komt het doordat ik alleen met mijn eigen schaduw op stap ben, maar dit hotel en zijn bonkige architectuur, de binnenplaats waar alle hotelkamers via een balustrade op uitkomen, doen denken aan de flat waar de maffiafilm Gomorra uit 2008 zich grotendeels afspeelt. Het zou me niet verbazen als het door dezelfde architect is getekend. Maar een kogel of paardenkop vrees ik allerminst. Ik ben banger voor de wilde natuur dan de medemens. Al proberen sommigen je ervan te overtuigen dat de mens ook een stuk natuur is, het is hier moeilijk voor te stellen als je de mensen luid ziet Facetimen of hoort klagen over de wind.

Op dit uur is alleen de nachtwaker op. Ik zag hem gisteravond, net voor ik naar bed ging, vlak voor hij aan zijn dienst begon. Op de binnenplaats voerde hij een van de vele katten die dit terrein rijk is. Hij prevelde een paar woorden tegen het schrokkende dier. Deze morgen knikt hij me toe, maar zin om te spreken heeft hij niet. Ik vraag of er al koffie te krijgen is. Hij zwaait wild met zijn armen en zegt: 'No, no!' alsof ik hem stoor of beledig. Wellicht praat hij alleen nog met dieren.

Een half uur later verschijnen de eerste schoonmakers en wordt het ontbijt in chromen bakken gereedgemaakt. Koffie schenken ze nog niet. In het Spaans blaffen ze me toe als ik de ontbijtzaal probeer binnen te dringen door tegen een glazen pui te duwen. De zwerfkatten krijgen een betere behandeling. In een all-in hotel heerst een vorm van communisme. Van 8 tot 10 uur is er ontbijt. Voor iedereen gelijk, hetzelfde, onbeperkt, niet zeuren, geen privileges.

Als de zon aarzelend begint te schijnen, wordt het zwembad schoongemaakt en inspecteert een van de katten parmantig het proces alsof hij de huismeester zelve is. Als de kat en schoonmakers verdwijnen, trekken de rimpels uit het zwembad en reflecteert het de palmbomen. Tientallen mensen brengen alles elke dag in staat van paraatheid in dit hotel, terwijl de zee in de achtergrond, achter het zwembad, achter het hek, als eeuwen onophoudelijk wild en autonoom klotst.

Dan breekt het moment aan waarop ik wacht. De eerste mens verschijnt. Maar deze eerste mens sloft en legt slechts een handdoek klaar in een strandstoel en zet die vast met twee forse lijmklemmen. Met opgegeven schouders verdwijnt hij weer.

Om klokslag 7 uur is het definitief niet meer stil. Het eerste vliegtuig scheert over de binnenplaats en je ruikt vernevelde, verbrande kerosine. Merkwaardig genoeg vliegen er overdag veel meer vliegtuigen over, maar dan ruik je nooit kerosine. Stoppen met roken is op deze plek iets dat enkel druïden je zullen aanraden.

De orde van deze morgen is in de middag totaal verdwenen. Ruut en ik werken een paar uur op de plek waar de wifi het sterkst is. Concentreren is lastig in de betegelde ruimte. Een man van een reisbureau schreeuwt een bejaard stel prijzen van vliegtickets toe alsof het om rap dalende beurskoersen gaat. Droog zegt Ruut: 'De verkoper is doof, niet die bejaarden.' In het zwembad begint een groepje vrouwen te bewegen onder begeleiding van schallende muziek, er rennen kinderen op gladde tegels - zonder hun nek te breken - ook verschijnt de groep Hollanders. Ze zijn nog roder en vermoeider dan gisteren.

Ondanks deze afgemeten, communistische aangelegenheid waarin de mens gereduceerd wordt tot niet meer dan een kamernummer, is het verfrissend om die middag te aanschouwen hoe de meeste mensen ongedwongen, met hun bleke huid en vaak zwaarlijvige gestalte, paraderen en zichzelf in het water laten zakken. Voor het eerst in jaren draag ik een zwembroek.  In de spiegel zag ik dat ik hier goed thuishoor.

27 januari 2024

Dag 4: Vlucht

Bij het ontbijt merkte Ruut op: ‘Als je je dagboekfragmenten leest, lijkt het alsof het hier verschrikkelijk is en dat alle mensen lelijk zijn.’ Ik voelde me betrapt, maar hij had vast gelijk; het verval weegt doorgaans zwaarder dan de rest.

Ruut en ik werken al jaren samen; ik denk dat ik met niemand meer heb gereisd dan met hem. We sliepen in slechte hotels, tochtige hostels en Airbnb's, met zowel vriendelijke als minder vriendelijke eigenaren. De laatste jaren verblijven we in steeds redelijker hotels. Op de binnenplaats van dit resort spraken we over een volgende documentaire die we samen wilden maken in Ierland.

Een paar maanden geleden waren we alvast in Ierland voor veldonderzoek. De realiteit was echter dat we de meeste tijd op hotelkamers doorbrachten, werkend aan andere projecten onder tijdsdruk. Alleen in Dublin gaven we onszelf een avond vrij om te drinken in een whiskeybar. In de maanden die volgden, dacht ik vaak terug aan die avond.

Het barmeisje in de whiskeybar kwam uit een dorpje bij Parma en was gevlucht voor haar familie, en om elke dag te kunnen drinken. Ze was nog jong; de drank liet nog geen sporen na, maar dat was slechts een kwestie van tijd. Al sprak ze veel, ze leek liever te zwijgen. Haar treurigheid en het naderende verval waren niet te verbloemen. Praten is ook een manier van verhullen. Al was het natuurlijk ook uiterst bemoedigend dat je zo kunt leven, vluchten en een ander leven kunt beginnen om alles langzaam weg te spoelen. Ze had gezegd: ‘Ik kom alleen nog terug naar Italië voor zomervakanties, zoals heel Europa dat doet.’ Europa zal over een tijdje een toeristisch oord worden van die alte welt, in Italië zijn ze al begonnen. Hier, in Spanje, is er maar weinig cultuur en komt het toerisme nog louter voor de zon. Of dat nog triester is, weet ik niet.

Het overgrote merendeel van het barpersoneel in Dublin kwam uit het Zuiden van Europa of uit Azië. Ik vermoed dat ze hebben opgezocht waar de welvaart groot is in Europa; Ierland staat op de vierde plek. Keken al die mensen teleurgesteld naar de hemel toen ze het vliegtuig uitstapten op dat beloofde eiland en het regenachtige doch vriendelijke Ierland tegemoet traden?

Later die avond werd ik op de stoep voor die whiskybar in Dublin aangeklampt door een meisje dat ook iets was ontvlucht. Ze liet me haar polsen zien. De sporen van een zelfmoordpoging zouden nooit verdwijnen. Ze vroeg om wat kleingeld, vertelde zonder verhullen dat ze in foster-houses was grootgebracht, misbruikt was en die had ontvlucht, de straat op. Ik vroeg of het veilig was om op straat te slapen. Dat was het niet; seksgekken heb je overal, zei ze. Ze was een bedreven bedelaar, vroeg of ik wat meer dan kleingeld had, dan kon ze binnen slapen vanavond. Ik gaf haar een tientje. Ik zei dat ze maar naar Amsterdam moest komen, daar kon je tenminste binnen slapen. Ze glimlachte, een slecht gebit blootgevend, liep weg en zei: ‘God bless you.’ Ze keek achterom, stopte en zei: ‘Why don't you bless me?’ Het was geen vraag maar een bevel. Aarzelend zegende ik haar, ze lachte weer en liep weg zoals ze leefde, met korte schichtige, onrustige stapjes. Een gesprek met een bedelaar kan je meer leren dan een universitaire studie. In hoe een land met zijn verschoppelingen omgaat, tekent zich diens welvaart af.

Op Lanzarote heb ik veel mensen gezien die komen om te drinken, maar nog geen enkele dakloze of vluchteling. De straten, boulevards zijn verdacht schoon, alsof ze de gasten willen ontzien. Maar ze zijn er. In het havengebied zijn de sporen van provisorische tentjes, slaapplaatsen te zien. Het went nog niet dat wat voor velen vakantie-eilanden zijn, voor anderen beloofde eilanden zijn. Als ze hier al levend aankomen per bootje en worden opgevangen, moeten ze zich verzamelen en in een rij gaan staan. Dan krijgen ze een nummer en hoe mooi het weer ook is, in de blik van de ambtenaar treffen ze de kille bureaucratie.

28 januari 2024

Dag 5: Fiets

Na dagen op het resort besloten we fietsen te huren en het terrein te verlaten. De boulevards zijn eindeloos, de fietspaden uitmuntend, het leven lacht je tegemoet. Sierlijk kronkelde het fietspad strak langs het vliegveld, telkens kreeg ik de neiging om te bukken als ze de landing inzetten. Vervolgens passeerden we prachtige, witte, rustige stranden waar geen mens lag. Misschien omdat er geen enkele voorziening in de buurt is? Het gemak dient de mens? Er valt wel wat voor te zeggen.

Op één verlaten strandje na, daar had een vrouw zich op een badhanddoek geïnstalleerd. Deze baai lag dicht bij het industrieterrein, in de achtergrond lag een cruiseschip te ronken in de haven. Het had de slotscène van een film kunnen zijn: een vrouw die ondanks alles de regie over haar eigen leven terugneemt.

Tot twee keer toe werden we ingehaald door een vrolijke Engelsman die ons steeds uitbundiger groette vanaf zijn fiets; hij fietste net een andere route. Zijn enthousiasme was aanstekelijk.

In de hoofdstad Arrecife dronken we koffie. Daar zagen we de post worden bezorgd, boodschappen werden gekocht, de pauze van een middelbare school, een schoolplein vol verveelde koppen in groepen, verderop wegwerkzaamheden en een straatveger en eindelijk zag je weer eens een mens met haast. Sinds 1852 is Arrecife de hoofdstad van het eiland. Het is moeilijk voor te stellen dat hier al zolang mensen zijn als je over die gloednieuwe fietspaden fietste. Lanzarote doet denken aan Tel Aviv of Amerikaanse steden die niet natuurlijk zijn ontstaan maar aangelegd werden.

We aten bij een Italiaan aan zee en keken uit op ouderen die op fitnessapparaten hun gebronsde lichamen in vorm hielden. Het optimisme was aanstekelijk. Ik kreeg minder zin om te roken. Hier werden de mensen alleen maar jonger. Begraafplaatsen zijn er misschien niet eens op dit eiland. We vingen een gesprek op van twee Tukkers.
Een vrouw vroeg aan een man: ‘Hoe is het verder?’
‘Goed, ik ben al drie keer naar de wc geweest vandaag.’
En al keuvelend liepen ze verder, de zon tegemoet.

In de verte kwam soms een vrachtschip voorbij. Voeren de schepen nog steeds om wegens de oorlog in het Midden-Oosten? Uit angst voor rebellen? Of was die tijd al voorbij? Je zou het in de zon vergeten, want hier gaat alles gewoon door. Een eiland kan groot zijn in zijn kleinheid. Op een aangename manier was de wereld even heel ver weg die dag. Ik denk dat dit is wat mensen met vakantie bedoelen.

In de avond gingen we het hek van het resort weer door. Het was aangenaam om het terrein te verlaten, en ik denk dat ik weet waarom. Contact krijgen met medegasten is moeilijk. Men leeft doelgericht, in groepen of bewust alleen. Ruut zei: ‘We doen ook niet echt mee aan het gebeuren, de activiteiten in het hotel. Of heb je soms zin in yoga?’ Hij stelde voor om de komende dagen naar een goochelshow te gaan, om mij een plezier te doen.

Maar toen zag ik de vrolijke Engelsman die ons eerder op de fiets had ingehaald, in ons hotel. Hij zat alleen aan een tafeltje met een al even leeg glas voor zich op tafel. Het deed pijn om te zien dat hij niet bewust alleen op vakantie leek. Hij keek me aan met een blik van herkenning, leek iets te willen zeggen, maar ik deed alsof ik hem niet herkende. Ik keek op mijn telefoon, liep door en verachtte mezelf. De vakantie zonder jezelf mee te nemen moet nog uitgevonden worden.

29 januari 2024

Dag 6: Morgen

Het lijkt alsof het echte all-in leven nog moet beginnen. Dat klinkt misschien als de veelbelovende frisheid van de ochtend, maar dat is niet het geval. Een straf is het daarentegen ook allerminst. Er heerst een onbestemde, kabbelende loomheid. Het leven – althans hier – lijkt te bestaan uit het observeren van anderen die eigenlijk niet veel anders doen dan ik: langzaam voortbewegen door de zon, de blik enigszins versuft, van schaduw naar zwembad naar buffet naar bed.

Niet om de all-in verveling tegen te gaan, maar om de horizon letterlijk te verbreden, besloten we een auto te huren. We reden naar het noordelijkste punt van Lanzarote. Onderweg zag je niets dan vulkaanlandschap. Was het een glimp van de toekomst, het slotakkoord van deze beschaving? Een uitgebrand vulkaanlandschap? Het is duidelijk dat de aarde de mens niet nodig heeft. Het blijft echter moeilijk om dit in de praktijk te bevatten, als mens. De wereld is groot en het verstand maar klein.

In het noorden namen we de veerboot naar het eilandje Graciosa. Een man aan boord keek als enige geen moment naar zijn medepassagiers. Hij bestudeerde papieren over schaaktactieken, wanhopig alsof hij te laat voor een toets aan het leren was. Soms legde hij een hand op zijn bezwete voorhoofd en bladerde dan weer in de papieren.

Eenmaal aan wal, in een vissersdorpje, zei Ruut: ‘Ik vind het hier prettig, het is zo netjes, schoon, geen rotzooi.’ Het had inderdaad iets zeer beschaafds; er lag geen blikje op straat, maar toch miste ik iets. ‘Ik weet dat jij meer van rotzooi houdt,’ zei hij, en ik knikte. De ander kent je soms beter dan je jezelf kent.

Hoe verder we op het eiland liepen, hoe minder toeristen er waren. De lokale bevolking herken je aan het feit dat ze niet afstotelijk bleek zijn. Ze zwemmen en zonnebaden met jaloersmakend weinig kleren én zonder te verbranden. Nudisme is hier niet per se exhibitionistisch, of iets dat opzichtig voyeurisme uitlokt. Het lijkt eerder alsof deze mensen beter passen bij hun oorsprong van naakt geboren zijn, vergelijkbaar met hoe een symfonie van Beethoven logisch klinkt.

We namen de boot terug en aten in een veredelde snackbar in een bergdorpje. Er werden longdrinks whisky geschonken, mensen hingen als aasgieren rond de gokkast en keken ons allemaal even bedenkelijk aan. Het barmeisje leefde gehaast van sigaret naar sigaret, roddel naar roddel, jongen naar jongen en van zomer naar winter. Al wordt het hier nooit echt winter.

Als ik die avond nog wat zit te werken in de lobby, loopt de Engelsman die ons een dag eerder op de fiets inhaalde voorbij. We raken aan de praat. Hij is geen Engelsman, Terry komt uit Belfast. Het is zijn eerste keer hier en hij vindt het geweldig. Geloven doe ik hem niet. Zijn blik is nog steeds zo verloren en eenzaam als een reddingsboei. Ik stel voor om later deze week wat te gaan drinken.

De volgende dag, na het ontbijt, loop ik langs het zwembad en roept iemand: ‘Hi, Jonah!’ Ik kijk op en zeg: ‘Hi, Terry!’ Hij is al begonnen met drinken en heft zijn glas. Maar het is pas ochtend, en ik schud mijn hoofd, waarna hij zijn glas weer laat zakken.

30 januari 2024

Dag 7: Goochelaar 

De aarde kan zonder de mens, maar een artiest niet zonder publiek. Voor de goochelshow in de bar van het hotel zat het publiek gelukkig al lang en breed klaar. Het licht was te fel, de muziek vol suspense, maar het stond zo hard dat er maar weinig spanning werd opgebouwd. Tussen de rode gordijnen door sprong een goochelaar met opvallend lange benen in een strakke zwarte broek op het podium. Aarzelend klapte men mee op de maat. De goochelaar bewoog sierlijk, zwierde met zijn benen tijdens een onduidelijke kaarttruc. De kaarten verdwenen even snel als ze verschenen. Waarvoor je moest klappen, ontging me. Ruut vroeg droog: ‘Is hij eigenlijk al begonnen? Misschien moet hij zeggen wat hij aan het doen is. Ik heb behoefte aan meer houvast.’ Het leven is wellicht een voortdurende poging tot proberen, maar van een goochelaar mag je meer verwachten; dat hij de illusie vakkundig aan je toont.

Een assistente verscheen in een gouden glinsterende schubben jurk. Ze danste en maakte de goochelaar vast met een ketting in een kast waar hij zich – achter een gordijn – binnen een tel uit wist te bevrijden. Pas toen hij de zaal in liep, ontstond er voor het eerst suspense. Zoekend keek hij rond. Zoals velen ontweek ik zijn blik, de kinderlijke angst om uit het publiek gehaald te worden. Ruut fluisterde dat hij als kind eens naar het circus ging en dat er een aap ontsnapte; een op hol geslagen man in een apenpak die schreeuwend over de tribunes rende. Hij zei, en leek het te menen: ‘Zo worden trauma’s geboren.’ Maar het kind dat hier op het podium geroepen werd, liet zich gewillig meevoeren en speelde mee zonder trauma op te lopen. Hij keek steeds trots of zijn ouders hem wel zagen.

Als klapstuk van de voorstelling werd een dronken jongen van een jaar of dertig uit het publiek gehaald. We hadden hem al eerder zien lopen. Op zijn ene knie had hij: LOVE en op zijn andere HATE getatoeëerd. Toen zei Ruut: ‘Waar ontstaat zoiets? Heeft hij nagedacht over welk woord op welk been?’ Meermaals zwalkte hij sinds het begin van de goochelshow recht op de bar af om terug te keren met een pul bier. In totale overgave wierp hij zijn handen in de lucht toen de goochelaar voor hem stond. Met onvaste stappen betrad hij het podium. De goochelaar spande een boog, de assistente pakte een appel, de jongen leek niet te weten wat voor of achter was. De appel werd op zijn hoofd gezet, maar pas toen hij de pijl en boog zag, begon er wat te dagen en sloeg hij een hand voor zijn gezicht.

Na wat gezwier met de benen en gezwaai met de pijl en boog legde de goochelaar aan. De appel ontplofte boven het hoofd van de jongen. Hij wist absoluut niet wat hij overleefd had, maar hij was er wel zeker van dat hij iets overleefd had, en daar was hij erg dankbaar voor. Hij ging door zijn knieën voor de assistente, alsof hij haar een aanzoek deed. Ze glimlachte professioneel, leek gewend aan dergelijke dankbetuigingen en begeleidde hem geroutineerd het podium af. Zwaaiend naar de assistente liep hij naar zijn stoel. Familie of vrienden van de jongen waren er niet. Een man achter hem sloeg hem broederlijk op zijn schouder en de jongen stak zijn duim op.

Al dansend namen de goochelaar en de assistent afscheid van het publiek. Toen de gordijnen sloten en de muziek stopte, trokken ze gehaast wat rekwisieten weg de coulissen in, en alles ging weer door zoals het was. Het publiek schuifelde weg. Vanavond waren er geen illusies ontnomen of ontstaan. Morgen misschien.

Dag 8: Niemandsland

Vanuit de auto was het hotel al in de verte zichtbaar, maar door een verkeerde afslag belandden we op een gigantisch stoffig braakliggend terrein: het niemandsland tussen het vliegveld, de snelweg, en achter alle hagelwitte, schone resorts aan de kust, die als luchtspiegelingen leken. Soms zag je nog de eerste aanzet tot een nieuw gebouw. Beton en stalen pinnen die als fundering in de onvriendelijke harde grond waren gebeukt. Maar de bouw was lang geleden gestaakt; de pinnen verroest, en er waren nergens bandensporen van vrachtwagens te bekennen. Enkel een financiële crisis had hier zijn weg gevonden. Misschien was dit terrein opgegeven of alvast teruggegeven aan de natuur. Atheïsten wanen zich Goden der maakbaarheid, maar de natuur blijft de lachende derde. Gelovigen zien in de natuur de schepping. Wie hun lachende derde is, weet ik niet.

Een dag later reden we naar het zuidelijkste punt van het eiland, waar de zonsondergang het best zichtbaar was. Dit gebied was kortgeleden leeg en braakliggend geweest maar recent aangepakt door montere projectontwikkelaars. Het asfalt ongeschonden fris, er was nog geen enkel ongeluk gebeurt. De nieuwe wegen brachten je naar gigantische villaparken, compounds, met hekken die van iedereen buitenstaanders maken. 

We keken naar de zee en ik waande me terug op het cruiseschip naar New York. Het klinkt zweverig, maar door twee weken niets dan zee gezien te hebben, ontwikkelde ik een andere relatie met de zee; als het weerzien van een oude vriend die je niets wijst maakt.

De zon zakte snel weg, en toen we ons omdraaiden, keken we uit op een villapark in aanbouw. Hier was het geld van een vastgoedproject opgeraakt toen de gebouwen al stonden. Het was een groter of beter zichtbaar drama dan de bouwplaats van gisteren. Er waren namelijk mensen in de gebouwen zonder daken gaan wonen. Er hingen waslijnen, een schotelantenne, zwerfkatten speelden in een gigantische berg vuilniszakken, er werden kinderen opgevoed. Was het gekraakt, een vorm van sociale huisvesting, een vluchtelingenkamp of onderdak voor arbeidsmigranten? In de brochure van een makelaar waren deze huizen ooit aangeprezen als de plek in Lanzarote waar je elke avond de zon het mooist in de zee kon zien ondergaan. Dat uitzicht kon niemand de nieuwe bewoners afpakken.

Dit gebied, de compounds, de nieuwe bewoners, fascineerden op een ontluisterende manier. Ook dit is een vorm van toerisme. We aten aan een straat die er gisteren was neergelegd: in het midden van het braakliggende terrein, tussen de grote compounds lag een straat waar alles van bordkarton leek. Het decor van een filmset. Hier zou je de Zuid-tropische versie van de Noorderlingen van Alex van Warmerdam kunnen opnemen. Er was een Italiaan, een Indiër, een hamburgertent en een Spaans restaurant. We verkozen de Indiër. Naast de restaurants zat een nachtwinkel waar jongens sigaretten rookten en de verkoopster ze probeerde weg te kijken. De bewoners van het verlaten villapark kochten er hun avondeten: cola en stokbrood. De ouders keken illusieloos bij het restaurant naar binnen. Hun kinderen keken nog met enige hoop naar de tafels met stijve witte tafellakens, de gasten die hard en zelfverzekerd lachten en het overdreven gedienstige personeel dat probeerde mee te lachen.

Het contrast was te groot, de focus te scherp, de sporen overbelicht. Toen het donker werd, en alleen deze straat helverlicht was, hing er iets agressiefs in de lucht. Op deze plek leek niemand bereid elkaar een alibi te verschaffen, terwijl het volgende drama onvermijdelijk naderde. Zoals altijd en overal zal op een dag een nieuw schip, beladen met geld, arriveren en zullen er mensen verjaagd worden.

1 februari 2024

Dag 9: Lobby (slot) 

Net zoals veel levens in ziekenhuizen beginnen en eindigen, begint en eindigt hier alles in de lobby. De hal is zo ruim dat de gebeurtenissen er met mate plaatsvinden. Zij die arriveren, hebben geen haast, en zij die vertrekken zijn ruim op tijd. Het plafond is laag, en de altijd glimmende vloer weerspiegelt het troebele lage plafond als dampend asfalt. Zoals het bij wachten hoort, geeft het een vertekend beeld, langer dan het werkelijk is.

Net als de katten van het hotel - die in de bosjes op de binnenplaats ronddwalen - heb ik mijn favoriete plek gevonden. In dit schemergebied tussen aankomst en vertrek staan aangename banken. Het is hier meestal rustig. Schoonmakers, personeel in mantelpakken, mensen met koffers, zij die eropuit gaan of terugkeren van een uitje op het eiland lopen rond. Alleen aan de balie is informatie te verkrijgen, in ruil hoef je slechts je naam, bankpas of paspoort te geven. Er is geen vermaak dat zich aan je opdringt, en het ruikt voor de verandering niet naar overdadig onbeperkt voedsel of chloor. Ik zou hier altijd kunnen blijven zitten. Dag en nacht. Geen mens die het merkt. Langzaam zou ik in een hoogbejaarde kunnen veranderen en niet door een taxi naar het vliegveld worden gebracht, maar door een ambulance worden afgevoerd.

Terwijl ik dit schrijf, valt er naast me een man in slaap op een stoel. Het is een rustige slaper; hij lijkt geen grote dromen te hebben, zoals het zijn leeftijd betaamt. Met ontzag bekijk ik hem. Velen met wie ik een slaapkamer deelde, meldden dat ik onrustig slaap, woelend en pratend. Het schijnen onverwerkte emoties te zijn. Maar wat de wetenschap over slaap weet, is evenveel of weinig als die over het heelal. Deze week kwamen er verontrustende woorden uit, volgens Ruut. Hij zei dat ik op een nacht in bed ging staan en riep: ‘Ik bloed! Oh, nee, toch niet.’ En toen ging ik weer liggen. Ik herinnerde me daar niets van de volgende ochtend, geradbraakt was ik wel.

Zoals ik eerder schreef, leek het all-in-hotelbestaan steeds niet echt te willen beginnen. Ik had het gewoon niet door: de beste plek om iets te verstoppen is recht onder je neus. Dit was het. Maar hoezeer ik ook mijn best deed, ik werd er niet beter in. Ruut was er veel beter in. Hij sportte, zwom, at en werkte in een natuurlijk ritme, zonder haast, en ontsnapte soms aan deze plek voor een lange wandeling of autorit op het eiland. We hebben ons verbaasd over de gasten, hun lichamen en de bergen voedsel die ze verorberden, net zoals zij naar ons keken en zich leken af te vragen: Wat doen die twee samen? Ruut zei: ‘Valt het je op dat wij hier de enige twee mannen samen zijn?’ Dat klopte, er waren traditionele gezinnen, moeders met dochters, vriendinnen, koppels met schoonouders, maar twee vrienden gingen hier niet samen op vakantie. Het scherpt je wereldbeeld om af en toe in de minderheid te zijn.

Het laatste uurtje breng ik door in de lobby. Het verschil tussen de mensen die aankomen en vertrekken via de draaideur is minimaal. Bij aankomst dragen ze veel kleren, bij vertrek zijn ze iets minder bleek en naakter. Maar waar je de mensen wel aan herkent, is dat niemand na een paar dagen nog opkijkt van de vliegtuigen die een kilometer achter het hotel landen. Enkel de nieuwkomers tikken elkaar aan. Zelfs de kinderen gaat het vervelen. Alleen de zwerfkatten maken een grote transformatie door in het all-in-hotel: ze komen schichtig via een achterdeur binnen om later door de lobby te paraderen als eregasten.

Ik ben blij dat ik in de lobby zit en nog even een paar gasten zie, want zonder gedag te zeggen verdwijnen de mensen hier. De man die altijd zijn bril afzette tijdens het eten van de soep komt voorbij. De Russische mannen die een pauze van hun gevecht hebben genomen. De Duitser zonder linkerarm, met zijn vrouw. En ook de goochelaar en zijn assistent blijken gasten van het hotel te zijn. Ze zijn onderweg naar het zwembad. Ze zijn een stel, en hebben een dochter van een jaar of vijf. Wellicht trekken ze het eiland rond met hun voorstelling. Wellicht dat de dochter op een dag meedoet in de show en doormidden gezaagd word. Pas als ze verdwenen zijn, zie je de mensen hier. Het is als een omgekeerde goocheltruc. Je merkt het aan het ontbijt, aan het zwembad, dat er ineens andere gezichten zijn. Een van de gasten had ik graag persoonlijk gedag willen zeggen, Terry uit Belfast. Van het drankje is niets gekomen, hij was er al niet meer. Je hebt er niets over te zeggen, maar ik zou een sterfbed verkiezen boven de plotselinge dood waar velen op hopen. Leven is escapisme, maar voor het einde kun je niet vluchten.

Als de taxi in aantocht is, schrikt de slapende man naast me wakker. Twee politieagenten komen de lobby binnen, en er ontstaat consternatie. Een dronken man in een korte broek foetert, lijkt bestolen of zelf de dief te zijn. De hotelmanager wordt door een agent gevraagd rustig te blijven. Het personeel slaat hun armen over elkaar en kijkt verontrust. De rust in de lobby is net als de vakantie voorbij.